I' 11 '111 Verordening, Ter vaststelling wordt door "burgemeester en wethouders regelende wacht- n geld en pensioen overgeiegd een nieuwe verordening,regelende de toekenning der wethouders. van wachtgeld en pensioen aan gewezen wethouders. De in 1955 vastgestelde uitkeringsverordening steunde op art. 101 der gemeentewetdit artikel is ingetrokken bij de wet van 1 augustus 1956,waarin thans deze materie wordt geregeld. Onderscheid kan worden gemaakt tussen 3 afzonderlijke onderdelen en wels wachtgeld, eigen pensioen en weduwen- en wezenpensioen. In de door burgemeester en wethouders voorgelegde nieuwe verordening,waarop een toelichting wordt gegeven, is zowel het maximum der door de wet toegestane tijdsduur van uitkering,alsmede het maximum van de ingevolge de wet uit te keren percentages der wedden,opgenomen,waardoor zij eensluidend is aan de door de gemeente Rucphen vastge stelde verordening,alleen met deze uitzondering,dat een wethouder minstens 4 jaar dit ambt moet hebben vervuld om in aanmerking van wachtgeld of pensioen te kunnen komen. De heer Nuijten vindt het voorstel van burgemeester en wethouders onaanvaardbaar.Door hem is een overzicht ge maakt van de financiële gevolgen,welke z.i. door vast stelling der verordening daaruit voor de gemeente kunnen voortvloeien.Spreker wil dan ook ernstig in overweging geven om deze aangelegenheid aan te houden,daar de be volking te zwaar zou worden belast. Naar aanleiding van het door de heer Nuijten overge legde overzicht,hetgeen blijkt niet geheel juist te zijn, merkt de voorzitter op,dat blijkbaar is uitgegaan van het allerongunstigste geval,n.l. dat ieder zittingsperiode wisseling van wethouders plaats heeft. De heer Nuijten ziet deze gehele aangelegenheid afge stemd op 'n grote gemeentewaar 'n wethouder een volle dagtaak heeft en na z'n aftreden iets anders moet zien te krygen om te kunnen leven.Door vaststelling dezer verorde- ningjmeent de heer Nuijten,zal de jacht naar het wethouders schap nog worden vergroot. De heer Verdonk informeert of bij de wet is bepaald,dat aan een wethouder,die aftreedtwachtgeld moet worden toe gekend waarop de voorzitter ontkennend antwoordt. De heer Nuijten vraagt zich af of de bestedingsbeper king thans uit de wereld is,daar de beloning van de wet houders onlangs drastisch is verhoogd. Daar niemand meer het woord verlangt stelt de heer Nuijten voor het voorstel aan te houden,om zich daarom trent te kunnen beraden.Spreker is n.l. van mening,dat deze zaak niet voldoende is bestudeerdwaarop de voor zitter antwoordt,dat zulks wel het geval is en dat daarom de verordening van Rucphen als leidraad is genomen, zij het

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1958 | | pagina 79