lot
Verheyen voornoemd,met algemeene stemmen,zonder hoofdelyke stem
ming, voor kennisgeving wordt aangenomen.
III. Nevens hun advies d.d. 31 Maart 1936,no.948/1.774-,bieden
burgemeester en wethoudersnaar aanleiding van het schryven van
heeren Gedeputeerde Staten van dit gewest,d.d. 4 Maart 1936,G-
no.143,aan eene geheel nieuwe verordening op de heffing van
rechten wegens bydragen in of vergoeding van kosten,bedoeld in
artikel 21 der Besmettelyke Ziektenwet 1928.
Niemand hieromtrent het woord verlangendewordt het concept
besluit no.949/1.774,met algemeen stemmen,zonder hoofdelyke
s t emming ,vastgesteld.
IV. Onder overlegging van een adres,d.d. 20 Maart 1936,van
Marinus Bakkerswonende Bovenstraat B.106,alhierwaarin deze eene
tegemoetkoming vraagt,ten behoeve van zyn zoon Cornelis,in de
vervoerkosten naar eene R.K.school voor buitengewoon lager onder-
wys,te Breda,zulks in verband met een advies van het wetenschap-
pelyk bureau voor beroepskeuze tot plaatsing van bedoeld persoon
in eene school voor buitengewoon onderwys wegens achterlykheid,
stellen burgemeester en wethouders by hun advies no.1067/1.851.24
d.d. 28 April 1936,voor een bedrag van maximaal 100.- in de
kosten van vervoer beschikbaar te stellen.
De heer Vissenberg,hierover het woord vragendezegtdat art.
13 der L.O.Wet 1920 bepaalt,dat op een dergelyk verzoek binnen
30 dagen wordt beslistwaarop de voorzitter antwoordtdat hy de
plank mis is,daar het hier niet betreft vergoeding ex art. 13 der
L.O.Wet 1920,doch vergoeding voor vervoer naar eene school voor
BUITENGEWOON lager onderwys,waaromtrent in de wet niets is ge
regeld.
Hierna vraagt de heer Vissenberg wanneer de vergoeding zal
ingaan,waarop de voorzitter antwoordt zulks zoo snel mogelyk zal
zyn.
Nadat de heer Vissenberg nog de vraag heeft gesteld of zal
worden nagegaan welk bedrag de vervoerkosten zullen beloopen en
hy hierop van den voorzitter een bevestigend antwoord heeft ont
vangen, wordtzonder hoofdelyke stemming,met eenparige stemmen,
besloten als voorgesteld.
V. Aan de orde is het voorstel van burgemeester en wethouders,
om afwyzend te beschikken op een verzoek van Jac.Christianen,
wonende Gors E.88,alhier,om ontheffing van schoolgeldbelasting.
Den heer Jongeneelen is opgevallen verschil van meening om
trent deze aangelegenheid tusschen het prae-advies van burge
meester en wethouders en een daaromtrent gevallen uitspraak van
den Raad van Beroep voor de Directe Belastingen.Hy zegt gemakke-
lyk het verzoek te kunnen inwilligen,waarby men zich zou kunnen
beroepen op eene uitspraak van genoemden Raad van Beroep van
1932.
De voorzitter geeft dan uitleg van de schoolgeldverordening
en zegt,dat de uitspraak van den Raad van Beroep van 1932 niet
eenzelfde geval betrof als het onderhavige.