de begrooting 1929 zoodanig te wyzigen,dat daarin geen
pensioensverhaal meer worde uitgedrukt.
Hoeven,
11 December 1928.
Alsnu stelt de Voorzitter de gelegenheid open voor ba
spreking dezer zaak.
De heer Mannien zegt,dat hierover wel zal moeten wor
den gestemd en verklaart zich tegen intrekking.
De heer Vissenberg heeft de stukken nagegaan en ge
zien, dat voor een ambtenaar ƒ.1938.- wordt gerekend
waarvoor pensioensbydragen wordt gestort,terwyl hem
verder bleek,dat diezelfde ambtanaarmaar ƒ.1610.- sa
laris geniet en vraagt,naar welken norm en naar welk
bedrag hier is gerekend;by eene becyfering van het
loon per week met de pensioensbydrage komt dit niet
uit
Dat de ambtenaren dubbel geschoren worden noemt hy 1
niet waar en ziet daarin eene aanwyzing,dat eerder be-
lastingverhooging dan belastingverlaging zal geschie
den.
Vissenberg noemt de gemeente een martelares en verge-
lykt haar met de ouden van dagen,die vroeger zoo maar
pensioen hebben gekregen en hen die te kort kwamen en
zelf bydragen moesten voor hun pensioenjdezen noemt hy
martelaren.
Waar de wet heffing van pensioensbydrage tot een
zeker bedrag toelaatvindt hy heffing ook billyk en de
ƒ.1000.- minder of meer,die Gedeputeerde Staten een
kleinigheid noemen,zullen nog al wat in de belasting
voor de menschen uitmaken;deze berekening komt z.i.
niet uit;ook Vissenberg verlangt stemming en verklaart
zich tegen intrekking.
De heer Mannien merkt op,dat uit de aan Gedeputeerde
Staten ingezonden notulen is weggelaten,wat hy gezegd
heeft over de belastingen en juist de zware belasting-