71 By schryven d.d. 5 December 1928,G.No.295,IIIe Afd. A,deelen Gedeputeerde Staten hunne aanmerkingen mede, gevallen op de begrooting dezer gemeente voor het dienst jaar 1929. Op ééne uitzondering na zyn de aanmerkingen van onder geschikten administratieven aard en zullen zy door ons Collegegelet de machtiging door Uwen Raad d.d. 7 No vember 1928 verleend,worden beantwoord. De uitzondering betreft evenwel de posten van het pensioensverhaal. Met het verhaal kunnen Gedeputeerde Staten zich niet vereenigen en merken op,dat eene behoorlyke motiveering voor dat besluit ten eenen male ontbreekt. Eene vergelyking met de Ambtenaren van het Ryk,waar- by de onderlinge verhouding der bezoldigingen zelve ge heel buiten beschouwing is gelaten,houdt h.i. geen steek. Naar hun oordeel kan ook "van billyke bydrage,wyl de belastingen te hoog zyn" geen sprake zyn,wyl dan immers van enkele ingezetenen een,buiten alle evenredigheid hooge,bydrage in de gemeentelyke lasten wordt gevor derd. Doch ook de bewering,dat de belastingen te hoog zyn - n.l. zoo hoog,dat zy tot een maatregel als thans voor gesteld, zouden noodzaken - wordt geenszins door de feiten gestaafd. De gemeente heft thansopcenten grondbelasting 60 en 15 (wettelyk maximum 80 en 20);opcenten personeele be lasting 50 (Wettelyk maximum thans 80);opcenten R.I.B. 100 {Wettelyk maximum 125)jopcenten vermogensbelasting geene (wettelyk maximum 100)gemeentelyke inkomstenbe lasting 5 (welk percentage volgens de gegevens der onderhavige begrooting slechts korten tyd gehandhaafd zou behoeven te worden. Bovendien kan de geheele opbrengst van het verhaal op post Nó. 29,geraamd op ƒ.1014.69,geen invloed van OjO

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1928 | | pagina 90