>v jfiüïdss
nsjfsis
of andere kommissie wat de hondenpenning betreft. Wij hadden het als
suggestie naar het kollege gegeven, maar daar geen antwoord op gekregen.
Wethouder van der Weegen: U heeft duidelijk gezegd ook problemen te
hebben met deze heffing. U zegt, voor mij mag het in de onroerend-goed-
belasting. We nemen die opmerking mee. Het ligt in het verlengde van
wat meneer Graafmans daarnet ook aangeroerd heeft, alleen dacht ik dat
hij het uitsluitend over de stijging had. Daar kan ik me in vergist
hebben. Ik begrijp dat U vindt dat heel de hondenbelasting best afge
schaft zou mogen worden en in zijn totaliteit in de onroerend-goedbe-
lasting gestopt zou kunnen worden.
De heer Roosenboom zegt geen relatie te zien tussen overlast en hef
fing. Ik denk dat er in elk geval een relatie is. Ik kan niet stellen
dat die relatie 100% is, maar dat die relatie er is is denk ik duide
lijk. Dat er overlast is is duidelijk en dat er een heffing is is
duidelijk, er is dus een relatie. Of de kosten die de overlast veroor
zaken, of die in relatie staan tot de heffingen, daar moet ik U het
antwoord op schuldig blijven, maar het is natuurlijk wel zo dat er
overlast is. Dat kunt U niet ontkennen. U heeft daar wat zaken bij
genoemd, drank, roken, auto. Het is duidelijk dat die relatie ook voor
een hele hoop mensen niet aanwezig is. Het is wel zo dat het voor het
rijk natuurlijk hele belangrijke inkomstenbronnen zijn en dat is het
ook voor deze gemeente. Ik denk dat je het ook in die zin moet zien.
Het lid Roosenboom: Ik wilde daar mee aangeven dat al zou je voor het
pakje sigaretten honderd gulden vragen, dan blijven de mensen toch
sigaretten kopen. Ik heb dan ook willen aangeven dat, al zou je de
hondenbelasting verhogen tot vijfhonderd gulden per hond, dan zijn er
toch mensen die een hond blijven houden. Drank en sigaretten heeft
natuurlijk niets met het houden van een hond te maken.
Wethouder van der Weegen: Neemt U maar van mij aan dat er een wezen
lijke relatie bestaat tussen het verhogen van accijnzen en het afnemen
van drank en het verhogen van accijnzen en het minder gaan roken. An
ders zou de rijksoverheid die al lang fors opgetrokken hebben. Die rela
tie is wel degelijk aanwezig en is ook onderzocht.
Meneer Mouws heeft gezegd, de hondenpenning, daar heeft U geen antwoord
op gegeven. Ik denk dat ik in eerste termijn gezegd heb dat we daar bij
het antwoord op de algemene beschouwingen op die vraag van het C.D.A.
in zullen gaan.
De voorzitter: Daar kan in elk geval over gediskussieerd worden naar
aanleiding van ons antwoord op de Algemene Beschouwingen. Daar zullen
we dan op reageren zoals de wethouder reeds zei. Ik heb begrepen dat de
heer Roosenboom stemming vraagt over dit punt.
Wij hebben goed begrepen dat dit Uw standpunt is. Ook het standpunt van
de heer Graafmans, die heeft dat ook naar voren gebracht, waarbij U
beiden heeft gezegd dat U daar in de loop van het jaar nog eens over
wilt diskussiëren met name of er alternatieve inkomstenbronnen voor
zijn. Ik denk dat het goed is om daar nog eens een keer over te dis
kussiëren.
Voor het voorstel stemmen de leden Frietman-HoppenerPrincen, van
Elzakker, Mouws, Graafmans, Uytdewilligen, Wiersema-Dupréwethouder
Sinke en wethouder van der Weegen.
Tegen het voorstel stemmen de leden van Eekelen, van den Kieboom, So-
mers, Roosenboom.
De voorzitter: Dat betekent dat dit voorstel is aanvaard met 9 stem
men voor en 4 stemmen tegen.
VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE LEGESVERORDENING 1988.