3èb -8- Het lid van Eekelen licht toe dat in de commissie ruimtelijke ordening is besloten een uitzondering te maken voor bonafide landarbeideh. Het lid de Knijf-Klaassen vraagt wat eigenlijk onder een landar beiderswoning wordt verstaan. De Voorzitter zegt dat men dit moet zien in het licht van het jaar 1948 toen de betreffende bepalingen werden vastgesteld. Die landarbeider toen was half zelfstandig en half in dienst bij derden, In de zomer had hij werk bij anderen voor een laag loon. In de winter had hij vaak helemaal geen werk. In beide gevallen was een aanvulling nodig en als sociale maatregel is de bepaling van de landarbeiderswoningen in het bestemmings plan opgenomen, waardoor een landarbeider als compensatie op zijn inkomsten een klein bedrijfje kan stichten. Dit soort land arbeider bestaat echter niet meer. Het lid KLaassen merkt op dat de procedure artikel 19 hier v; niet in het geding is.'Het betreft namelijk een situering in het landelijke gebied. De voorzitter licht toe dat het gaat om de bestemming "landar beid er swöningen". In 1962"bebben Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant al gezegd goedkeuring te onthouden aan de betreffende bepalingen betreffende landarbeiderswoningen in het bestemmings plan in hoofdzaken. Het gemeentebestuur werd daarmee verplicht om binnen een' jaar met een nieuw plan te komen» Dat is niet ge beurd» Hij pers >oni ijk kan niet achter deze verouderde bepalingen staan» Het lid van Eekelen dacht dat die landarbeider van vroeger er nog wel was» De voorzitter herhaalt dat de vroegere landarbeider een laag loon had en in de winter dikwijls helemaal niets.Daarom had hij een klein bedrijfje nodig en is de betreffende bepaling opgenomen als socia le maatregel. Nu ontaardt het echter in kapitalistisch misbruik. Het lid van Eekelen kan het daar mee eens zijn, maar vindt wel dan men de bonafide landarbeiders moet helpen. Het lid Roosenboom vraagt zich af of men wel een bepaald deel van de beroepsbevolking moet bevoorrechten. Het lid Verbogt merkt op dat de landarbeiders nog wel bestaan, maar dat ze natuurlijk niet meer werken zoals vroeger. In het verleden heeft men de landarbeiders steeds de gelegenheid gegeven om te bouwen. Hij vindt dat die mogelijkheid voor de bonafide landarbeider moet openblijven. De voorzitter kan daar wel mee instemmen maar dan moet men de bonafide landarbeider weer zien in het licht van de jaren voor 1948, toen dit plan is opgesteld. Het lid Verbogt vraagt waarom er enerzijds een opening open wordt gehouden voor de bonafide landarbeider, terwijl er anderzijds wordt gezegd dat die niet meer bestaat. Hij is oordeel dat nog wel landarbeiders bestaan. De yoorzitter zegt dat dit zijn persoonlijk idee is» Men kan nooit weten hoe men iemand eens moet helpen» Ook nu worden er tuinders geholpen die toch geen twee hectare hebben. 3fif -9- Het lid Verbogt merkt op dat het altijd nog mogelijk is voor een landarbeider om bouwvergunning te krijgen zolang de meerderheid van het college maar zegt dat het inder daad een landarbeider betreft» De voorzitter antwoordt dat in de praktijk dan blijkt dat het de bedoeling is een woning van 600 m3 te bouwen» Met een simpele verbouwing komt men later tot deze m3» inhoud. Wethouder var.. Wezel wijst er op dat vroeger ook in de burger-sec tor kleine woningen werden gebouwd, De voorzitter weet dat wel, maar vindt 600 m3» toch wel wat anders» Wethouder van de Watering vindt dat zolang deze mogelijkheid be staat, men ze moet handhaven. Halsteren is per slot van reke ning een agrarische gemeente. Wel moet terdege worden ijLagegaan of de betreffende mensen in de agrarische sector hun brood ver dienen. En dit geval wordt er beslist geen scheve schaats gere den en is de zaak uitputtend nagegaan. De voorzitter wijst er wel op dat de aanvraag niet is voorgelegd aan de Agrarische Adviescommissie. Wethouder van de Watering merkt op dat wel controle is uitgeoe fend middels de loonstaten en het agrarische sociale fonds. Het lid Roosenbcom vindt de woorden"in principe" niet thuis ho ren in het antwoord» Het kan uiteindelijk wel een ingenieur uit Rotterdam zijn. De voorzitter z gt, dat Gedeputeerde Staten daarom ook hebben gead viseerd in twijfelgevallen advies in te winnen bij de Agrarische Adviescommissie. Dat is hier niet gedaan en naar zijn veronderstel ling wordt het ook burgerbouw. Wethouder var., de Watering neemt aan dat de voorzitter dat niet waar kan maken. In hef verleden is men wel eens beetgenomen, maar daarom hoeft de bestaande mogelijkheid niet uitgesloten te worden. Het lid Cl ar ijs weet wel dat de landarbeiders die de voorzitter schetst niet meer bestaan maar hij wil er ook geen groep uitlich ten. Er moet naar zijn mening toch iets te vinden zijn dat in dat gebied bebouwing mogelijk wordt; ook voor andere arbeiders. De voorzitter herhaalt dat in 1962 het plan in hoofdzaken niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en tevens de plicht werd opge legd te 'komen met een nieuw plan, waarin deze bepalingms geschrapt. Het lid Cl ar ijs vindt dat men geen totaal plan kan laten liggen ter wijl en voor vele andferen de' mogelijkheid wel bestaat om H;e kunnen bouwen. De voorzitter merkt op dat in het college is gezegd dat de twee landarbeiderswoningen worden geruild tegen de zes premies. Het lid van Eekelen kan zo vier of vijf landarbeiders opnoemen, die acht maanden van het jaar op het land werken en 4 maanden in de W.W. zitten. Die mensen moeten dan rondkomen met een uitkering van onge veer 150,— per week en hebben daarom ook noodzakelijkerwijs een varken. Het lid Storm-Bosch vraagt wat het lid van Eekelen dan denkt van de bouwvakker uit Rotterdam die zijn ontslag heeft gehad en rond moet komen van diezelfde 150, Zij vindt daarom dat de landarbeiders- regeling discriminerend werkt ten opzichte van de andere arbeiders. Wel had zij graag nadere uitleg betreffende de opmerking over het ruilen van 6 premiewoningen tegen 2 landarbeiderswoningen. De voorzitter zegt dat daarmee wordt bedoeld dat diegene die in het

Raadsnotulen

Halsteren: 1960-1996 | 1973 | | pagina 68