Dames en Heren Leden van de Raad,
Deze eerste vergadering in het nieuwe jaar wil ik gaarne beginnen
met U allen alle goeds toe te wensen voor U en de Uwen.
Elke jaarwisseling is voor ons aanleiding om een jaar vooruit en
een jaar achteruit te zien. Het vooruitzien is daarbij vaak domi
nerend; voor teruguitzien hebben we veelal minder tijd. Toch is
ook dat terugzien erg nuttig. Gemeenschappelijk terugblikken op
datgene wat we ons hadden voorgenomen, maar met z'n allen niet
konden verwezenlijken kan inspireren tot nieuwe daadkracht, ter
wijl bezinning op de wel bereikte gemeenschappelijke doeleinden
ons moet stemmen tot dankbaarheid.
Die dankbaarheid wil ik allereerst uitspreken met betrekking tot
het functioneren van de raad en de diverse commissies. Als wij
het afgelopen jaar op dat punt bezien mag gerust geconcludeerd
worden dat Uw raad zich op constructieve wijze heeft opgesteld en
dat U allen zich op gedegen wijze op de vergaderingen hebt voorbe
reid.
Temeer ben ik U dankbaar, als ik Uw activiteiten plaats tegen de
crisisachtige achtergrond van de nederlandse gemeenteraad, die
langzamerhand in de situatie van een bedreigde minderheid begint
te geraken.
Het raadslidmaatschap - hoezeer ook door velen begeerd - blijkt
immers steeds meer een tijdrovende, slecht gehonoreerde en snel
slijtende funktie te zijn. In de grotere gemeenten moeten met een
zekere regelmaat raadsleden hun zetel ter beschikking stellen om
gezondheidsredenen, terwijl anderzijds vele raadsleden de raad ver
laten, omdat zij de teleurstellende ervaring hebben opgedaan, dat
ondanks hun inspanning en ondanks de vele daaraan gespendeerde ti j<
het werkelijk effect van hun raadsactiviteiten op het geheel ver
beneden hun verwachtingen blijft. Reeds halverwege de zittingspe
riode varieerde het verloop in provinciale hoofdsteden van 16 tot
431o.
Vele gemeentebesturen hebben zich reeds verdiept in dit probleem,^-
waarbij b.v. Amsterdam en Rotterdam er van uit gaan dat er op den
duur een full-time raadslidmaatschap zal ontstaan. Amsterdam heeft
de minister van binnenlandse zaken dan ook al voorgesteld om naast
het presentiegeld een vaste onkostenvergoeding toe te kennen van
7 a 9.000 gulden per jaar. Rotterdam heeft nadien een soortgelijk
voorstel gedaan.
Van diverse zijden is er ook op gewezen dat met de toenemende taak
verzwaring van de leden van de raad de democratie geweld wordt aan
gedaan in die zin, dat voor sommige burgers het uitoefenen van het
raadslidmaatschap moet leiden tot persoonlijke financiële offers,
nu noch in arbeidsovereenkomsten, noch in wettelijke regelingen
faciliteiten worden verleend om zonder schade voor de beroepsuit
oefening of de inkomensvorminghet raadslidmaatschap te kunnen
uitoefenen.
Recentelijk is door verschillende gemeenteraden een verordening
vastgesteld volgens welke financiële tegemoetkomingen worden ver
leend aan de diverse fracties voor het bestrijden van fractiekos-
ten en eventueel voor het aanstellen van een fractie-assistent. De
ervaring met deze regelingen is nog te beperkt om nu reeds te kun
nen vaststellen of hieruit inderdaad een verlichting van de taak
van de raadsleden voortvloeit.
In andere gemeenten is men er toe overgegaan orn tegemoetkomingen
te verlenen in de kosten van de raadsleden zelf, zoals abonnementen
op vakbladen, vergoeding van aansluitkosten op het telefoonnet, ver
goeding van telefoonabonnementen en -gesprekken, vergoeding van rei
en verblijfskosten (b.v. gratis abonnementen op het openbaar ver
voer)
Onlangs is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een studie
commissie geïnstalleerd om een onderzoek in te stellen naar de po
sitie van het raadslid en om voorstellen te doen om in deze positie
verbetering te brengen. De participatie in de kosten van dit onder
zoek tot maximaal 50.000 gulden door het ministerie van binnenland
se zaken onderstreept dat ook onze regering hier een probleem ziet
dat om oplossing vraagt.
Ik vermeld al deze feiten niet, omdat ik van mening zou zijn dat
ook met betrekking tot Uw raad reeds van een noodsituatie gespro
ken zou moeten worden, maar allereerst om aan te duiden dat het
gesignaleerde verschijnsel niet incidenteel, maar landelijk is en
dat men zich in brede kring beraadt over een oplossing of ver
lichting van het probleem. Vervolgens omdat wat thans vooral nog
een probleem lijkt van de grotere gemeenten, op korte termijn in
toenemende mate zou kunnen gaan spelen voor de minder grote genreen-
ten.