-16-
Een andere eigenaardigheid is dat een grote gestichts
bevolking van gemiddeld hogere leeftijd kunstmatig leidt
tot een vestigingsoverschot, omdat vele wel worden inge
boekt als "gevestigd", maar niet als "vertrokken", omdat
zij inmiddels ter plaatse zijn overleden,
In de vergelijkingsperiode blijkt de bevolkingsgroep tot
20 jaar relatief te zijn afgenomen, de groep boven de 20
jaar is toegenomen. Als men voor 1971 tevens de gestichts
bevolking hierin zou betrekken zou dit nog veel sterker
naar voren komen. Halsteren is dus bezig een beetje te_v-
grijzen. Zulks blijkt ook uit een vergelijking van het aantal
leerlingen op de kleuterscholen. Per 1 oktober 1966 bedroeg
dit 389, per 1 oktober 1972 396. Dit leerlingenaantal bleef
dus vrijwel constant, terwijl de bevolking in deze jaren met
circa 10$ is toegenomen.
Bij de bevolking naar burgerlijke staat treden vrijere huwe
lijksopvattingen aan het licht in de vorm van een vervier
voudiging van het aantal gescheidenen.
lit#. 'gegevens van de bevolking naar geboorteplaats komt
tot uitdrukking dat de gemeente aanzienlijk minder Halsters
is geworden. In 1960 bleek bijna 61$ geboren te zijn in Hals
teren,., in 1971 was dit gedaald tot 53Zou men enerzijds
de in die periode in Halsteren geboren kinderen uit niet-
Halsterse ouders uit de cijfers kunnen elimineren en ander
zijds de gestichtsbevolking invoegen, dan zou nog een veel
grotere daling aan het licht treden. Daar tegenover zou
weer rekening moeten worden gehouden met het toenemende ge
bruik van klinische bevallingen, waardoor verschillende
Halsternaren te boek komen te staan als "vreemdelingen".
Illustratief is in dit verband ook de bevolking naar perio
de van vestiging. In 1960 bleek dat ongeveer 20$ zich had
gevestigd in de voorafgaande tienjarige periode. In 1971
bleek dit te zijn gestegen tot 36$.
-17-
Het percentage van de bevolking dat altijd in Halsteren
had gewoond bedroeg in 1960 nog 6.2$; dit bleek in 1971
te zijn gedaald tot 47$.
Ook in de verdeling over de gezindten is een opmerkelij
ke verschuiving opgetreden. In 1960 was nog 92$ der be
volking rooms-katholiek, in 1971 was dit gedaald tot
83$. Dit laatste percentage zou weer aanmerkelijk lager
zijn als men voor 1971 ook de gestichtsbevolking daarin
kon betrekken. Ramende dat van de gestichtsbevolking ad.
900 ongeveer een derde katholiek is, zou de verhouding
komen te liggen op ongeveer 75$ katholieken en 25$ niet-
katholieken.
Dat van dit laatste percentage niet mag worden aangenomen
dat het de protestants-christelijke inwoners inhoudt, moge
blijken uit het aantal inwoners dat bij geen enkel kerkge
nootschap is aangesloten. Dit steeg van 65 naar 300.
Een symptoom van het ouder worden, maar ook van het in
welvaart langer zelfstandig blijven,levert de bevolking
naar plaats in het huishouden. Het aantal alleenstaanden
(alleen in een woning) steeg van 110 naar 230, zijnde een
ruime verdubbeling. Ook hier ligt een stukje verklaring
voor de omstandigheid dat een ruime bouwaktiviteit op
zich zelf nog niet tot bevolkingsgroei behoeft te leiden;
het bouwen van corporatiewoningen leidt in overwegende ma-
te tot verlaging van de gemiddelde woningbezetting.
De gewijzigde opvattingen over vrouw en beroep blijkep dui
delijk uit de gegevens over de beroepsbevolking. In genoem
de periode nam het aantal mannen met een beroep toe met
circa 8$, het aantal vrouwen met beroep echter met 43$»
Het aantal gehuwde vrouwen met een beroep is voor i960
niet bekend, zodat een vergelijking niet mogelijk is. In
1971 bedroeg dit aantal 350, dit is ongeveer een kwart
van alle gehuwde vrouwen, hetgeen ik voor Halsteren een
v?" V .V. '.H: r