-bT'
-2-
Het lid Moerbeek omtrent punt 8 en 11 en het lid Mens wordt graag nader ge-
informeerd omtrent de 18e wijziging van de gemeentebegroting genoemd onder
punt 1.
De voorzitter zegt toe deze punten aan de agenda toe te voegen.
Omtrent" de óverige punten van de ingekomen stukken en mededelingen wordt
overeenkomstig de voorstellen van burgemeester en wethouders besloten.
3. VASTSTELLING BEGROTINGEN 1970 VOOR HET HOMING- EN GRONDBEDRIJF.DIEKST GE-
TiTTïrmOTmJERTrCTJ "RN ALGEMENE DIENST.
Het lid Moerbeek zegt het navolgerd.es
Mijnheer de voorzitter. Graag wil ik van de geboden gelegenheid gebruik ma
ken voor het houden van een korte algemene beschouwing.
Ik meen dat deze begroting, die in elk geval wat onze gemeente betreft, be
slist de laatste is die door de raad in zijn huidige samenstelling wordt behan
deld, déérom alleen al reden geeft tot enige overpeinzingen.
Ik weet, mijnheer de voorzitter, dat het houden van algemene beschouwingen in
deze tijd vaak enige argwaan wekt, omdat men hem graag - terecht of ten onrech
te - plaatst "in-het licht van de komende verkiezing". -
Argwaan kan hier echter rustig tot zekerheid verklaard worden. Ik wil namelijk
duidelijk deze korte beschouwing, tenminste ten dele, in verband brengen met
de komende verkiezing. Al kan ik dan in alle eerlijkheid verklaren, dat de be
doeling hiervan op dit moment volstrekt niet gericht is op een sterke persoon
lijke behoefte tot de zoveelste herverkiezing.
Wanneer we dan, mijnheer de voorzitter, in onze "overpeinzing" de voorbije pe
riode beschouwen, waarvan de begroting 1970 de afsluiting gaat worden, dan mo
gen we constateren, dat er - wat de Raad betreft - doorgaans van een grote
eensgezindheid sprake was. Wij kennen in onze raad nu eenmaal geen oppositie
groepering van betekenis, zodat - zij het soms na uitvoerige bespreking - de
besluitvorming meestal geen enkel probleem opleverde.
Uiteraard gaf en geeft deze situatie weinig aanleiding tot scherpe kritiek op
het gevoerde beleid. Aangezien dit doorgaans - voor zover het van de raad zelf
uitging - met eenstemmigheid werd bepaald en voor zover het door B.&.W. werd
voorgesteld met dezelfde eenstemmigheid werd gesanctionneerd.
Toch, mijnheer de voorzitter, is dit alles bij elkaar, meen ik, nog geen reden
tot zelfgenoegzaamheid en een bewijs van de voortreffelijkheid van deze raad.
Méér bepalend hiervoor is, dacht ik, of er bij alle en soms belangrijke voor
stellen van uw college door de raad wel voldoende "tegenspel" werd geleverd. M
En in welke mate door de raad zelf belangrijke initiatieven zijn genomen. Mo-
gelijk is onze raad daarin toch wel iets te kort geschoten. Maar dit, mijnheer
de voorzitter, laat ik ter beoordeling aan U over.
Wij willen thans onze "overpeinzing" richten op de voor ons liggende begroting
1970. Tot dusver hadden wij het als raad vrij gemakkelijlc. De begrotingen lie
ten ons altijd wel de ruimte d normale gang van zaken volledig te continueren.
En aangezien we de meeste belangrijke maar kostbare voorzieningen om bepaalde
redenen op de urgentie-lijst moesten laten staan"ploegde de boer rustig voort".
De gemeenschap kreeg daardoor weliswaar geen nieuwe voorzieningen gepresenteerd,
maar zij behoefde daarentegen ook geen meerdere lasten - in de vorm van plaatse
lijke belastingverhoging - të dragen.
Dit gaat nu, dacht ik, anders worden. De begroting 1970» zoals hij er thans uit
ziet, heeft praktisch het financiële nulpunt bereikt. Dit wil zeggen, dat elke
belangrijke investering voortaan (plaatselijke) belastingverhoging gaat beteke
nen. In dit verband geloof ik, dat misschien nog deze raad, maar zéker de komen
de, zeer belangrijke beslissingen zal moeten nemen.
En hier nu rijst voor mij opnieuw de levensgrote vraag of er in feite niet al te
veel ontbreekt aan communicatie tussen de raad en de gemeenschap, wier belangen
zij moet behartigen.
■y;'- j
i - t