33Y
-4-
Het lid Roosenboom zou het niet elegant vinden als gronden die nu^
bijvoorbeeld een agrarische bestemming hebben, na het nemen van dit
besluit, door middel van artikel 19 van de wet op de ruimtelijke
ordening voor bijvoorbeeld brngalowhouw bestemd zouden worden.
De voorzitter zegt, dat bij een zodanig bestemmingswijziging met^
toepassing van artikel 20 van de wederopbouwwet de raad hierin niet
gekend zou zijn en dat dit evenmin het geval behoeft te zijn met
toepassing van artikel 19 van de wet op de ruimtelijke ordening.
Artikel 19 zal alleen veel soepeler werken, overigens zal het voor
de raad weinig verschil maken.
Het lid Roosenboom brengt onder de aandacht dat destijds door het
College is toegezegd dat bij een ingrijpende wijziging van het
bestemmingsplan dit plan eerst ter kennisneming van de raad gebracht
zou worden alvorens de wijzigingen door het College zouden worden
verwezenlijkt. Hij dacht toch wel dat de hier bedoelde veranderingen
wel voldoende waren om eerst in de raad behandeld te worden.
De voorzitter zegt, dat dit plan in zijn geheel cok in de raad
gebracht zal worden.
Het lid van Isselt wil graag geinformeerd worden omtrent de inhoud
van dit bestemmingsplan.
De voorzitter wijst erop dat dit helemaal niet aan de orde is.
Het lid Mens dacht dat het woord Bokkenweg in het besluit gewijzigd
diende te worden in de Port Roverweg.
De voorzitter zegt, dat dit inderdaad juist is.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming conform het voorstel van
burgemeester en wethouders besloten.
5VOORSTEL TOT WIJZIGING VAifl DE BOUWVERORDENING
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van burge
meester en wethouders besloten.
6. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE VERGOEDING INGEVOLGE ARTIKEL 101
DER LAGER-ONDERWIJSWET 1920 VOOR 1970
Het li^/liooocnfararT zou graag een paar kanttekeningen plaatsen bij
het advies van de inspecteur, De bevoogding dio de gemeente verwijt
wordt moet de inspecteur maar voor zijn eigen rekening houden; de
raad heeft nog nooit naar een argument gezocht om tot verlaging van
de jaarlijkse vergoeding per leerling te komen. Het tegendeel is
in Halsteren zelfs waar. Daar komt dan nog bij dat de scholen nog
nooit hebben aangetoond hoe hoog ze de vergoeding dan wel willen
t 2 ~j
Afhebben.
1)6 licht toe dat deze brief in zijn algemeenheid wel op
waarheid berust, maar voor Halsteren niet erg toepasselijk is.
In Halsteren is zowel artikel 72 als 101 altijd vlot toegepast.
"•Het lid Moerbeek wijst erop dat de raad nog nooit is afgeweken van
het advies dat d"e inspecteur inzake artikel 72 heeft gegeven, hoe
kan hij dan spreken over bevoogding door de raad.
De voorzitter veronderstelt dat de inspecteur de rechten voor het
onderwijs wil vrijmaken en dat men niet meer de indruk verwekt dat
er met gunsten wordt gewerkt. Verzoekt een school om medewerking
inzake artikel 72 dan zal die medewerking worden verleend indien de
school daar ook absoluut recht op heeft, al het andere zal onder
artikel 101 vallen en ook daar heeft de school recht wp.
Mogelijk hebben andere scholen hier niet de hand aan gehouden.
Het lid Roosenboom is het opgevallen dat de schoolbesturen er nooit
een behoefte aan hebben gehad om een begroting in te dienen waaruit
zou kunnen blijken hoe laag de vergoeding ex artikel 101 wel was,
terwijl de raad zich toch altijd aan het minimum heeft gehouden.