7, VOORSTEL TOT HET VERSTREKKEN VAN VOORSCHOTTEN OP DE VERGOEDING PER
LOKAAL EN PER KLEUTER VOOR DE BIJZONDERE KLEUTERSCHOLEN OVER HET
JAAR 1967
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van burgemeester
en ifethouders besloten.
8. VOORSTEL TOT HETWEIGEREN VAN MEDEWERKING EX. ARTIKEL 72 VAN DE LAGER-
ONPERWIJSWET 1920 AAN HET BESTUUR VAN DE ÏIEISJESSCHOOL
Het lid Moerbeek is het er helemaal niet mee eens dat de medewerking
wordt geweigerd. Volgens hem berust de weigering niet op vaststaande
feiten. Volgens de wet vallen onder de vergoeding van artikel 72 ook
hulpmiddelen. Het gaat hier ook niet om versleten middelen, maar om
iets nieuws wat nodig is om beter en gemakkeiijker onderwijs te geven.
In het verleden is altijd gesteld dat men de gevallen van artikel 72
soepel zou behandelen. De vergoeding ex. artikel 101 is opgetrokken.
Als men de aanvragen ex. artikel 72 nu zo streng gaat bekijken dan
schieten de scholen niet veel op met de verhoogde vergoeding ëx^ 'artikel
101. Het lijkt hem dat deze uitgave best middels artikel 72 vergoed
kan worden. Wel heeft hij op de betrokken aanvraag een advies zien
staan "bijgaande brief verzenden". Deze brief heeft hij echter niet ge
zien, mogelijk dat het college daarom meerdere inlichtingen heeft inge
wonnen alvorens tot weigering te adviseren.
De voorzitter antwoordt dat de school over een deugdelijke methode
beschikt. De inspectrice heeft bovendien geadviseerd dat datgene wat
onder artikel 72 valt daar ook onder gebracht dient te worden, terwijl
dan de vergoeding ex artikel 101 daarom verhoogd moest worden. Nu het
hier geen uitgesproken artikel 72-geval betreft zullen de uitgaven
uit- artikel 101 moeten worden bestreden.
Het lid Moerbeek zegt dat het hier een aanvulling betreft en geen ver
vanging. Het is dus iets nieuws.
De voorzitter wijst er op dat de bestaande methode deugdelijk is.
Het lid Moerbeek merkt op dat de huidige methode beter "werkt als men in
het bezit is van de nodige hulpmiddelen. De leermiddelen zijn er wel,
de hulpmiddelen niet. Daarom is het volgens hem toch artikel 72.
De voorzitter wijst er op dat uit de jurisprudentie blijkt dat door
inwilliging van het verzoek de normale eisen, aan het geven van onderwijs
te stellen, worden overschreden.
Het lid noei occ- ■j_nformeer-(; 0f inspectrice in dit geval geen advies
heeft uitgebracht.
De secretaris licht toe dat de inspectrice niet graag heeft dat haar
advies wordt gebruikt om daarmede te schermen.
Het lid Moerbeek zegt dat dan de raad moet uitmaken of het verzoek
wel of niet wordt ingewilligd. Volgt men letterlijk artikel 72 dan
krijgt men de vergoeding wel, volgt de raad het advies van het college
dan niet omdat volgens dit advies het verzoek de normale eisen te
boven gaat.
De voorzitter licht toe dat het advies is gebaseerd op ingewonnen
adviezen plus de geldende jurisprudentie.
Het lid Moerbeek zegt dat de raad de adviezen niet kent en dat het
daarom moeilijk is om de redelijkheid van het verzoek te beoordelen.
De voorzitter zegt dat men ten behoeve van de raad de daarop betrek
king hebbende jurisprudentie wel zou kunnen bijvoegen, maar zonder
inzicht in de totale jurisprudentie blijft het nog een moeilijke
beslissing.