In dit Verband en ter verduidelijking van de gedragslijn
der wethouders is het misschien nuttig Uwe raad in kennis te
stellen van de letterlijke inhoud van een brief die de ar-
beidersfraktie in deze raad schreef aan U raad op 14 juli 1963
De brief luidde als volgt:
Mijne Heren,
De ondergetekenden: C„de Keijzer, A.Roosenboom, C.Heijligers
J.Schetters en P.v.d.Watering, leden van de raad der gemeente
Halsteren, tesamen vormende de Katholieke Arbeidersfractie
nemen de vrijheid zich met het navolgende tot Uwe raad te
wenden.
In zijn vergadering van 1 mei 1963 j.l. besloot de raad vrij
grote gebieden dezer gemeente, een nauwkeurige omschrijving van
de begrenzing is niet gegeven, op te nemen in een z.g. voorbe-
reidingsbesluit uitbreidingsplannen, een en ander als bedoeld
in artikel 36, 4e lid der woningwet.
Alhoewel het besluit in theorie vrij onschuldig lijkt, blijkt
het in de praktijk toch een volledige blokkade te zijn van
normale ontwikkeling en expansieve neigingen een te groot gebied
met vrij intensieve bebouwing treffende.
Aangezien het geenszins is te voorzien wanneer de jannen gereed
zullen zijn en de nodige goedkeuring daarop is verkregen,
aangezien het zeker niet is te verwachten dat de in voorbereiding
genomen plannen binnen enkele jaren zullen zijn gerealiseerd,
wil het ons voorkomen dat het door de raad genomen" besluit minder
juist en min of meer in strijd moet worden geacht met het
algemeen belang.
Blijkens informatie zouden reeds enige plannen tot het plegen
van nieuwbouw in het geblokkeerde gebied zijn vertraagd, ter
wijl anderzijds in enkele gevallen, plannen van bewoners in
het betreffende gebied, om hun woning aan te passen aan de eisen
die men tegenwoordig algemeen als woonnorm aanvaard zouden zijn
afgewezen.
Het op deze wijze afremmen van een natuurlijke ontwikkeling is
naar onze bescheiden mening niet alleen beknotten van een zekere
vrijheid, maar houdt tevens in dat het natuurrecht van elk gezin
op een gezonde ontplooiing wordt aangetast.
Een essentiële voorwaarde tot een gezonde ontplooiing van het
gezin is zo menen wij het bezit van of althans de beschikking
hebben over een behoorlijke woongelegenheid.
Het weerstaan van eigen aktiviteit om minder geschikte woongele
genheid aan te passen aan de behoeften, danwel de bewoonbaarheid
te verbeteren kan bezwaarlijk onze instemming hebben.
In overweging nemende dat het in het allerlaatste stadium van
voorbereiding en in allereerste aanzet-van het uitbreidings
plan "de Beek" wel mogelijk was om de in dat gebied bestaande
bedoeningen aan te passen, dat zelfs in een enkel geval kort
vbör de sloop nog subsidie werd verleend, zonder dat daardoor
de harmonische ontwikkeling werd verstoord, doet ons in de over
tuiging sterken dat het besluit in zijn konsekwenties te
ver gaat.
Wij menen dan ook het besluit van 1 mei 1963» waaraan wij wel
iswaar hebben medegewerkt, doch waarvande verstrekkende
gevolgen niet werden overzien, te moéten herroepen en stellen
derhalve met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14,
leden 1 en 2 en 22 lid,1e.v. van het Reglement van Orde voor,
het besluit als bedoeld in art.36, 4e lid der woningwet in
te trekken als zijnde in strijd met het algemeen belang,