De voorzitter zegt de vragen onder a, b en c bevestigend te
kunnen beantwoorden» Betreffende punt d deelt hij mede dat de
stedebouwkundige geen bezwaar heeft tegen het plaatsen van
deze woning,; doch dat deze het al of niet plaatsen meer ziet
als een beleidskwestie van het college. Van welstandstoezicht
is geen goedkeurend bericht ontvangen, maar uit de correspondent
blijkt dat welstandstoezicht de zaak waarschijnlijk niet goed
heeft begrepen. Vraag e kan de voorzitter noch bevestigend,
noch ontkennend beantwoorden. Betreffende de punten f en g
deelt de voorzitter mede dat een interpellatie uiteraard be
trekking beeft op het gevoerde beleid inzake de huishouding
van de gemeente, niet op het nog te voeren beleid. Hij kan
echter wel mededelen dat het college geen andere koers gaat
volgen. In de toekomst zal ook elk geval wederom apart
bekeken worden met in achtneming van de tijdsomstandigheden.
Het lid Roosenboom vraagt waarom is afgeweken van het destijds
genomen voorbereidingsbesluit.
De voorzitter antwoordt dat men uit de stukken heeft kunnen
lezen dat men voor wat betreft het voorbereidingsbesluit de
zaak rechtgetrokken zal worden door middel van artikel 50.
Het lid Roosenboom vindt het een vreemde geschiedenis dat op
12 april 1966 besloten wordt medewerking te verlenen voor de
bouw van een woning waarvoor nog geen tekeningen of beschrij
vingen zijn ingediend. Later had wel kunnen blijken dat de
woning slechts twee bij drie meter was. Hij vraagt of het meer
voor komt dat men reeds een besluit neemt alvorens men de
tekeningen heeft gezien.
De voorzitter antwoordt dat het normaal is dat aan de hand van
een tekening plus het bijbehorende formulier een besluit wordt
genomen. Het is natuurlijk denkbaar dat men in principe
ergens mee akkoord gaat. De zaak is dan nog wel niet helemaal
rond maar men gaat er dan in principe me§ akkoord zodat men
op de affaire kan gaan doorborduren. Het is echter mogelijk
dat betrokkene de hem toegezonden brief verkeerd uitlegt.
Daarin staat "medewerken", doch met dit woord hoeft men perse
geen verwachtingen te wekken.
Het lid de Keijzer merkt op dat men een brief ook zo op kan
stellen dat men hem anders kan lezen. Liever had hij deze zaken
niet in een openbare vergadering behandeld gezien. Overigens
kan hij wel vrede met de bouw van de woning hebben, mits men
straks bij het verwijderen van de woning niet op extra
kosten komt. Hij kan er mee eens zijn indien de woning straks
bij b.v. onteigening buiten beschouwing wordt gelaten voor
wat betreft de te betalen kosten.
Het lid Roosenboom heeft gezien dat de omwonenden een ver-
karing hebben getekend van geen bezwaar. Hij gelooft dat
dit een merkwaardig initiatief betreft van het college.
De voorzitter antwoordt dat deze verklaring geen betrekking
heeft op. het door het college gevoerde beleid en dat dit
mogelijk! een spontane reactie betreft.
Het lid Roosenboom merkt op dat de uitvoerige brief aan
Gedeputeerde Staten, waarop door de secretaris als advies is
gesteld "volgens concept versturen" door de voorzitter
een paraaf is gesteld onder "bespreken". Mag spreker hieruit
concluderen dat de vo.orzitter het niet eens was met de tekst.
De voorzitter zegt dat hij inderdaad bezwaren had.