De voorzitter brengt onder de aandacht dat de raad destijds zelf heeft
besloten om deze woning te laten staan en de woning van de heer
■Klaassen te slopen.
Het lid Bogers is er ook niet voor om de woning te doen verkopen.
De voorzitter zegt dat de man behoefte heeft aan een zakenpand en
dat aan de gemeente toch niet moet beschouwen als een huisjesmelker.
Het lid van Elzakker gelooft graag dat het pand voor de man zijn
bedrijf als onmisbaar moet worden beschouwd; doch hij acht het ogen
blik van de verkoop niet erg gelukkig. Men weet niet hoe het
uitbreidingsplan daar nog tot ontwikkeling zal komen. Dit is nog
slechts een kwestie van jaren en mocht dit dan klaar zijn en men
heeft geen behoefte meer aan het pand dan kan hij accoord gaan met de
verkoop. Altijd zit er nog een mogelijkheid in dat het plan wordt
herzien. Men heeft straks misschien behoefte aan een paar meters
meer grond. Zolang het uitbreidingsplan niet voldoende is ontwikkeld
acht hij de verkoop niet verantwoord. Overigens gunt hij betrokkene
van harte deze woning.
De voorzitter merkt op dat men door het verschuiven van het tijdstip^
van verkoop naar de toekomst men de man gaat bevriezen in zijn
ontwikkeling. Hij kan zich dan niet meer ontplooien en zal dit dan
voor jaren ook niet meer kunnen.
Wethouder van Vezel kan zich de gedachtengang van de leden indenken
dat ze huiverig zijn voor een mogelijk gewijzigde ontwikkeling.
Ook hem lijkt het niet onmogelijk dat straks b.v. een intensievere
bebouwing zal worden toegepast waarbij de verkeerssituatie mogelijk
anders komt te liggen. Daarom zou ook hij nog liever even wachten
met de verkoop.
De voorzitter zegt dat dit zuiver theorie is omdat de kans dat het
plan op dit punt ingrijpende wijzigingen zal ondergaan bijna nihil is.
Het lid van der Weegen wijst er op dat het straks zal blijken dat het
huis toch in de weg staat alleen al, om het feit dat het een hoekhuis
is het uitzicht voor het verkeer wordt belemmerd.
De voorzitter antwoordt dat de stedebouwkundige hierin toch geen
bezwaar heeft gezien.
Het lid van der Kreeke informeert wanneer het pand door de gemeente
van de vorige bewoner-eigenaar is aangekocht en of deze ook verplicht
is geweest om het gebouw te verkopen.
Het lid de Keijzer meent te weten dat het huis in 1936 door de
gemeente in overleg met de eigenaar is aangekocht.
Het lid van Sorp vindt het wel ergens onaangenaam dat men destijds
aan iemand heeft belooft dat ook hij een kans zou maken.
Wethouder van de Watering zegt dat men niets kan beloven omdat
burgemeester en wethouders hieromtrent geen beslissing kunnen nemen.
Hij weet wel uit ervaring dat door het minste of geringste te zeggen
verwachtingen worden gemaakt. Men tracht iets voor een bepaald iemand
te doen, doch betrokkene doet al snel voorkomen alsof men beloofd
heeft.
Het lid Moerbeek zegt dat er wel geschermd wordt met vijf gezinnen,
maar hij vraagt zich af of dit op geen andere wijze had kunnen
gebeuren; met andere woorden er wordt niet uitdrukkelijk gesteld
dat al deze vijf gevallen noodzakelijk direct moesten worden geholpen.
Wethouder van de Watering kan er inkomen dat dit voor het lid Moerbeek
inderdaad niet vast staat, doch hij is bereid met hem stuk voor
stuk deze gevallen na te gaan om zo enig inzicht in deze moeilijke
materie te krijgen.