Voorstel tot vaststelling van de Verordening gemeentelijke bijdrage
muziekonderwijs aan de muziekscholen.
De heer van de Merbel heeft wat twijfel over de juistheid van dit
voorstel. Hij weet dat de bestaande verordening voor subsidiering van
muziekonderwijs wat bezwaren heeft. Die bezwaren zijn naar zijn mening
best op te lossen.
Het college schrijft in haar voorstel dat de subsidietabel sinds 1983 niet
meer is aangepast. Overigens is dat een betrekkelijk eenvoudige zaak. Het
is ook aan het college overgelaten om dat jaarlijks aan te passen, dat
staat ergens in artikel 13 van de verordening.
Dat het college dat niet gedaan heeft in het verleden, is nu wel
duidelijk. Overigens is dat geen reden om de verordening nu opzij te
schuiven.
De oude verordening gaat uit van een belastbaar inkomen en binnen de
nieuwe verordening wordt voorgesteld dit niet meer te koppelen aan het
belastbaar inkomen maar aan een ander samenspel van inkomens.
De heer van de Merbel denkt dat daar ook wel wat bezwaren en
onbillijkheden aan kunnen kleven. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening
gehouden met eventuele buitengewone lasten die mensen kunnen hebben
bijvoorbeeld in de vorm van ziektekosten. Wat nog belangrijker is naar het
oordeel van de heer van de Merbel is dat er totaal geen rekening wordt
gehouden met eventuele inkomsten uit vermogen zoals rente en dividenden.
Dat heeft tot gevolg dat iemand met een jaarloon net boven de f. 47.000,00
net geen subsidie meer krijgt en iemand met een jaarinkomen van
f. 47.000,00, wat bestaat uit rente, dividenden en eventueel nog wat loon,
dat die wel in aanmerking zal komen. Daar zit voor de heer van de Merbel
de grootste pijn, dat vindt hij niet billijk.
Graag hoort hij daar een reactie op van het college.
Wethouder Nijhoff denkt dat elke regeling een zekere onbillijkheid in zich
heeft. Aan de bestaande regeling kleefden ook enkele bezwaren. Daar werden
grenzen bereikt door hypotheek-aftrekken etc. en in de praktijk werd
geconstateerd dat het grensbedrag zo hoog was dat iedereen daar voor in
aanmerking kwam. Dat is dan ook de reden geweest waarom dat werd herzien.
De heer van de Merbel zegt dat er verschillende factoren van invloed
kunnen zijn op de hoogte van het inkomen. Het college denkt dat er nu een
redelijk voorstel ter tafel ligt waar men toch wel mee uit de voeten kan.
Hij stelt voor om te kijken hoe deze verordening werkt. Alle^^
onbillijkheden kunnen toch nooit voorgebleven worden, wat voor soort
regeling er ook in het leven geroepen wordt. In iedere regeling zitten
factoren waarover gediscussieerd kan worden. Het voorstel van de wethouder
nu is dan ook om het collegevoorstel zoals dat nu voorligt te handhaven.
De heer van de Merbel zegt dat de wethouder niet is ingegaan op een heel
praktisch voorbeeld wat door hem werd aangehaald en wat hem als een
behoorlijke onbillijkheid voorkwam. Nogmaals het ene inkomen bestaat puur
uit loon en dat wordt wel meegeteld. Maar wanneer men in de gelukkige
omstandigheid verkeert dat men zich bedruipen kan uit renten en andere
zaken komend uit vermogen dan wordt dat helemaal niet meegeteld. Dat kan
er bij de heer van de Merbel eigenlijk niet in.
Hij vindt het overigens niet reëel dat het college op dit punt niet nader
ingaat om daar een verklaring voor te geven. Nu wordt het afgedaan met de
opmerking dat overal bezwaren aankleven. Dat is bekend maar dit is toch
een wat principiële zaak waardoor bepaalde verhoudingen worden
scheefgetrokken in de subsidieverlening.
Hij denkt dat hier een bepaalde vorm van inkomenspolitiek bedreven zou
kunnen gaan worden waarvan doorgaans gesteld wordt dat gemeenten dat niet
moeten doen.
Overigens krijgt hij de indruk dat dit hele voorstel is ingegeven door de
behoefte om te bezuinigen. Dat hoeft niet altijd een slechte zaak te zijn,
echter bezuinigen op deze vorm van onderwijs die van essentieel belang is