70 Raadsvergadering 9 december 1993 Agendapunt 03 Algemene beschouwingen begrotingen 1994 Blad 2 Voorzitter, Op 3 december jl. heb ik uw college nog een brief gezonden met daarin een aantal cijfers en conclusies met betrekking tot de inkomsten en uitgaven terzake van de rioleringenIk verzoek u deze brief aan de notulen van deze vergadering te willen laten toevoegen. Uiteraard zal ik vanavond ook uw reactie op de door mij vermelde conclusies willen vernemen. Voorzitter, In mijn schriftelijke bijdrage aan deze algemene beschouwingen heb ik verslag gedaan van mijn bevindingen terzake van de aanbesteding van de sloop van de gebouwen van o.m. Deltaparel. Ik heb me daarbij beperkt tot het zorgvuldig weergeven van een aantal door mij geconstateerde feiten en ik heb me zeer bewust onthouden van het trekken van voorbarige conclusies. Wanneer anderen uit mijn feitenmateriaal al wel op voorhand de gevolgtrekking hebben gemaakt, dat ik het college heb beschul digd van dubieuze praktijken, dan laat ik die conclusie geheel voor hun rekening. Integriteit van bestuur houdt voor mij in, dat men eerst alle feiten en ook het weerwoord van het college goed naast elkaar moet leggen en dat men pas daarna conclusies moet trekken. Wanneer de opmerkingen van het college over negatieve publici teit aan mijn adres zijn gericht dan zijn die opmerkingen dus verkeerd geadresseerd en worden ze bij deze aan het college retour gezonden. Ik sta voor wat ik zeg en ik sta voor wat ik schrijf maar noch door het college noch door anderen binnen of buiten deze raad laat ik mij woorden in de mond leggen die ik zelf niet (of nog niet) in mijn mond wil nemen. De breedvoerige schriftelijke reactie van het college op mijn beschouwingen over deze aanbesteding staat wel erg in contrast met de uiterst karige informaties bij de behandeling van deze zaak in de raadsvergadering van 9 september jl. Ik verwijs in dit verband nogmaals naar het collegevoorstel van 31 augustus 1993 en naar het uittreksel uit de notulen van de raadsverga dering van 9 september 1993, welke beide stukken op 22 novem ber jl. aan mijn schriftelijke beschouwingen zijn toegevoegd. Toen deze aanbesteding op 9 september jl. in de raad besproken werd heeft zowel mijn fraktie als de fraktie van de WD ophel dering gevraagd over het ontbreken van een sloopbestek en over het door het college achterhouden van de offertes van de drie andere bedrijven die ook ingeschreven hadden. Namens het college heeft de voorzitter toen dus met geen woord gerept over de milieu-aspecten en over de zogenaamd afwijkende procedure waarvan nu ineens wel uitvoerig gewag wordt gemaakt. Het college verzweeg toen dat er nog geen sloopbestek was en wekte toen de indruk dat het beschikte over identieke offertes van alle betrokken bedrijven. Wanneer het achterafverhaal van het college juist is, waarvan ik overigens nu nog niet overtuigd ben, dan moet de conclusie wel zijn dat het college de raad in eerste instantie, dus op 9 september jl-, zeer onvolledig en zeer onvoldoende heeft inge licht en serieuze vragen bewust niet correct heeft beantwoord.

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1993 | | pagina 307