8 Algemene beschouwingen en vragen van raadslid W. van de Merbel bij de gemeentebegrotingen voor het dienstjaar 1994 blad 1 001 Aan het begin van de laatste algemene beschouwingen in de lopende zittingsperiode van onze raad past een kort woord over het raadswerk in de voorbije tijd en over de huidige politieke situatie binnen onze raad. Nadat sinds 1992 de spanningen tussen mijn fraktie en het college opliepen, vooral als gevolg van wat inmiddels als "de zaak-Smael" wordt aangeduid, deed zich recent de kans voor om deze angel uit de politiek te halen, dit dan naar aanleiding van de eind oktober jl. bekendgeworden uit spraak van de Voorzitter van de Raad van State, waarbij de handelwijze van het college (en de raad!) ten opzichte van "mijn" commissielid Smael duidelijk werd veroordeeld. Deze gelegenheid om tot een verbetering van de bestaande onderlinge verhoudingen te komen werd door het college niet benut. Het tegendeel is veeleer het geval. Men kiest als college voor een voortzetting van de confrontatie met mijn fraktie. Zonde van de energie. Zonde van de kosten. De omstandigheid dat het college - overigens niet door de gemeenteraad daartoe gemachtigd - een verzetschrift heeft ingediend tegen de uitspraak van de Voorzitter van de Raad van State, neemt niet weg, dat een raadsbesluit van 20 februari 1992 is geschorst en dat het dus ten onrechte daaruit ontslagen commissielid Smael nimmer heeft opge houden lid van de commissie O.C.S.W. te zijn en ook thans dus volkomen rechtmatig lid is van genoemde commissie. Dit impliceert tevens dat de commissie O.C.S.W. zes leden telt en dat aantal is in strijd met het door de raad voor deze commissie vastgestelde instellingsbesluit. Deze strijdigheid dient opgeheven te worden via een nader voorstel van het college en het is niet juist dat er niet al in de novembervergadering van de raad een voorstel van het college dienaangaande behandeld kon worden. Het deugt niet dat een op 20 februari 1992 benoemd 3e burgerlid nog langer in het ongewisse wordt gelaten over diens positie binnen de nu dus boventallig bemande commissie O.C.S.W. Overigens heeft ook de raad er recht op te weten op welke gronden het college in verzet is gegaan tegen de bedoelde uitspraak van de Voorzitter van de Raad van State. 001 Mijn eerdere pleidooi om de beslotenheid van de raads- en commissievergaderingen tot uitzondering te maken heeft in 1993 tot resultaat gehad dat zelfs de nieuwjaarsbijeen komst op 4 januari in beslotenheid werd gehouden, hetgeen uiteraard niet was wat ik feitelijk beoogde te bereiken. Een recent voorbeeld van de door het college en de raads- meerderheid geprefereerde achterkamertjespolitiek is de raadsdiscussie op 2 november 1993 over het standpunt van onze gemeente t.a.v. de gemeentelijke herindelingsplannen van gedeputeerde staten. Waar besturen van buurgemeenten hun standpunten in het openbaar presenteerden en zich ook naar hun burgers toe dorsten verantwoorden werd in onze gemeente volstaan met een besloten raadsbijeenkomst en is er zelfs voor raadsleden ook daarna nog veel onduidelijk heid blijven bestaan over de inhoud van het afgesprokene. De burgers hebben zodoende wel alleen maar het nakijken.

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1993 | | pagina 246