8
De voorzitter zegt dat het antwoord op de vragen zit in het stuk zoals dat
voor hem ligt.
Er is overleg gevoerd met de diverse fractievoorzitters en naar aanleiding
van het met de heer van de Merbel gevoerde overleg is de op een na laatste
alinea toegevoegd. Dan denkt zij dat de zaken voldoende duidelijk zijn.
Het college heeft gemeend zijn voordracht te moeten maken zoals die hier
nu ligt.
De heer van de Merbel zegt dat we er zojuist getuige van zijn geweest dat
het college voor het Pestalozzihuis een voordracht doet van twee personen.
Zijn vraag is dus nu opnieuw aan de voorzitter: Het college heeft op 29
februari 1992 een brief ontvangen van de heer van de Merbel, waaruit heel
duidelijk viel op te maken dat hij zich op voorhand al kandidaat stelde
voor elke commissie waarin hij nog niet vertegenwoordigd is. Op 3 april
heeft de fractie van gemeentebelangen een voordracht gedaan. Het college
beperkt haar voordracht aan de raad uitsluitend tot de kandidaten die
Gemeentebelangen heeft voorgedragen. Het college heeft de heer van de
Merbel daar niet bij vermeld. Als het college consequent zou zijn, zoals
zij dat al was toen de twee Heijningse raadsleden werden voorgedragen, had
het college nu bij elke functie hier tevens moeten vermelden dat ook de
heer van de Merbel kandidaat was. Dat heeft het college niet gedaan. De
voorzitter geeft ook geen duidelijk antwoord op de vraag waarom niet.
De voorzitter wil de heer van de Merbel toch herinneren aan het
telefoongesprek dat zij heeft gevoerd met de heer van de Merbel. Zij heeft
gevraagd of de heer van de Merbel kandidaat wil zijn.
Bij interruptie zegt de heer van de Merbel verwezen te hebben naar de
brief van 29 februari.
De voorzitter zegt dat de heer van de Merbel toen nee gezegd heeft.
Wederom bij interruptie zegt de heer van de Merbel dat pertinent niet
gezegd te hebben.
De voorzitter vraagt de heer van de Merbel of zij even mag uitspreken
waarop de heer van de Merbel reageert met de opmerking dat dat mag als zij
de waarheid spreekt.
De voorzitter zegt de heer van de Merbel gevraagd te hebben of hij
voorgedragen wenst te worden en wat hij nu van de voorzitter verwacht. Hij
weet zelf wat hij daarop geantwoord heeft. De heer van de Merbel had van
de voorzitter verwacht dat zij zou pogen om hem in de commissie te krijgen
zoals zij dat ook, volgens zijn zeggen, al op de nieuwjaarsreceptie gedaan
had ten behoeve van de heer Breure in de commissie O.C.S.W.. Zij heeft dat
bestreden want zij had op de nieuwjaarsreceptie wel wat anders te doen dan
dat. De heer van de Merbel heeft toen gezegd, dan liegen die twee heren.
De waarheid zal dan wel ergens in het midden liggen. De voorzitter wil
toch nog eens heel nadrukkelijk aanhalen dat het college van B. en W.de
beide heren wethouders dus, haar heel nadrukkelijk gevraagd hebben, toen
de kwestie in de commissie O.C.S.W. speelde, om met de fractievoorzitters
te overleggen. Dat heeft zij gedaan op de wijze zoals zij dat van de
wethouders had meegekregen. In dit geval heeft zij de boodschap van de
wethouders niet meegekregen en heeft zij het gevoelen ingewonnen over de
brief van de heer van de Werf. Zo is het gegaan en niet anders.
Toen heeft zij gezegd, wat verwacht u van mij en toen heeft de heer van de
Merbel tegen haar gezegd, maar misschien is het toch handig om in de
toekomst een bandrecordertje bij de hand te hebben dat later kan worden
teruggehoord, het voorstel zal al wel klaar zijn. Toen heeft de voorzitter
gezegd, dat het voorstel niet klaar was en wat de heer van de Merbel van
de voorzitter verwachtte. Toen heeft de heer van de Merbel gezegd dat dan
de brief van 29 februari vermeld moest worden alsmede het antwoord van het
college daarop. Beide stukken diende ter visie gelegd te worden. Dat is
door haar ook gedaan, niets meer en niets minder.