-8-
De heer Bienefelt vindt het een beetje vervelend dat de heer van de
Merbel
De heer van de Merbel vraagt bij interuptie in welke termijn nu eigenlijk de
heer Bienefelt spreekt?
De voorzitter zegt dat de heer van de Merbel inmiddels aan zijn derde termijn
bezig is en dat het woord nu aan de heer Bienefelt is en zij laat nu de heer
Bienefelt uitspreken.
De heer Bienefelt zegt dat het ook verstandig zou zijn om een keer je mond te
houden. Het kan toch niet zo zijn dat het een alleenvertoning is van de heer
van de Merbel en daar wilde hij nu juist een opmerking over maken.
Het gaat er om dat er door de heer van de Merbel steeds gesuggereerd wordt
dat er alleen maar iets gebeurt op een bepaald terrein als het gebeurt
middels hetgeen hij voorstaat. Het is niet zo dat er in Fijnaart alleen maar
iets gedaan kan worden aan het milieu als je met het NMP meedoet. Dat geldt
evengoed voor een van de eerdere ingekomen stukken. Daarnaast hebben we dat
ook gezien bij het ouderenbeleid waar het ging over de maaltijden. Die dingen
laten zich helemaal niet generaliseren. Als er geen overduidelijke reden is
om het alleen via dat kanaal te doen moet men dat ook niet suggereren. Als er
dan geen reden is om naar aanleiding van een ingekomen stuk ineens een stuk
beleid te veranderen dan moet je daar ook niet over door blijven zeuren.
De voorzitter wil de discussie over dit punt nu besluiten en reageert niet op
de woorden van de heer Bienefelt, want die waren aan het adres van de heer
van de Merbel gericht.
Vervolgens worden de ingekomen stukken nr 1 t/m 15 voor kennisgeving
aangenomen.
Naar aanleiding van ingekomen stuk nr. 16, schrijven DAS rechtsbijstand
inzake Jongmans/gemeente Fijnaart m.b.t. tot bouwblok Stoofdijk, merkt de
heer van der Spek het volgende op.
De manier waarop het college opmerkt wat er hier aan de hand is vindt hij
nogal suggestief. De raad heeft indertijd besloten dat het bezwaarschrift van
de heer Jongmans om ergens een loods te bouwen in het buitengebied, ongegrond
verklaard moest worden, en dat was op goede gronden. Maar de commissie
bezwaarschriften heeft aan het college gesuggereerd om te onderzoeken of
artikel 19 niet toegepast zou kunnen worden. In de brief die door de jurist
van de heer Jongmans is geschreven, wordt nadrukkelijk gevraagd om toepassing
van artikel 19. De toepassing van artikel 19 is in die tijd helemaal niet in
de raad behandeld. Dat heeft het college doodgezwegen. Dat advies van de
commissie heeft het college naast zich neer gelegd en het college heeft de
raad alleen maar laten besluiten tot het ongegrond verklaren van het
bezwaarschrift. Dat is een reden voor de heer Jongmans om nogmaals te vragen
of het college eindelijk een keer naar artikel 19 wil kijken. En nu vraagt
het college de raad om zich te houden aan een eerder ingenomen standpunt.
Deze twee zaken hebben niets met elkaar te maken. De vraag is dus: waarom
legt het college dat verzoek voor artikel 19 naast zich neer zonder de raad
daarbij de bijbehorende argumenten te geven. Het college heeft helemaal niet
beargumenteerd waarom zij artikel 19 niet wil toepassen.
De voorzitter antwoordt met betrekking tot dat doodzwijgen waarover de heer
van der Spek spreekt, dat er helemaal niets doodgezwegen is. Bij de
behandeling van het stuk in de raad, heeft wel degelijk het advies van de
commissie gelegen. De raad heeft, het advies van de commissie kennende, dat
is niet doodgezwegen, op basis van alle stukken besloten om geen artikel 19-
procedure toe te passen en de zaak af te wijzen zoals het toen behandeld is.
Op basis van alle achterliggende stukken want die hebben allemaal voor de
raadsleden ter visie gelegen. Nu kan de heer van der Spek wel vragen wat
daarvoor de argumenten zijn geweest.