-12 De heer van de Merbel wil dan ook graag zelf de rest van de brief voorlezen. "Mocht u van mening zijn, dat het lidmaatschap van de heer Smael wel al is of wordt beëindigd dan verneem ik gaarne van u op welke gronden uw college de heer Smael uit diens lidmaatschap van de commissie O.C.S.W. wil doen ontzetten." De heer van de Merbel stelt vast dat hij daar eigenlijk geen antwoord op heeft ontvangen dan alleen op het moment waarop het raadsvoorstel werd toegestuurd. Toen heeft het college aangegeven langs welke weg het college alsnog wilde bereiken dat de heer Smael uit die commissie kon worden ontzet. Dat betekent dat hem c.q. zijn fractie de mogelijkheid is onthouden op dat punt te reageren in de vorm van een kandidaatstelling. Hij heeft de heer Smael niet als kandidaat naar voren kunnen brengen omdat hij geen uitsluitsel had gekregen met betrekking tot de vraag of er nu wel of niet definitief een vacature was. Dat is vanavond eigenlijk ook pas komen vast te staan na de behandeling van de vorige twee agendapunten. Nu is eigenlijk pas duidelijk geworden naar het oordeel van de raad, de meerderheid van de raad, dat er nu een vacature zou zijn. Het verhaal is naar de mening van de heer van de Merbel helemaal niet zo a moeilijk. De voorzitter heeft hem niet in de gelegenheid gesteld een kandidaat^^ te stellen. Hij wil nog wel even verder gaan. Het zou ook interessant zijn wanneer de voorzitter bijvoorbeeld een brief zou voorlezen die collega van der Spek van de V.V.D. geschreven heeft. Die schrijft namelijk op 17 januari dat hij uitgenodigd was en de heer van de Merbel citeert vervolgens "Mij werd gevraagd een kandidaat voor de commissie O.C.S.W. naar voren te brengen, hetzij een V.V.D.-raadslid, danwel een V.V.D.- burgerlid Dat schrijft de heer van der Spek aan het college op 17 januari. Dat veronderstelt dat aan hem is meegedeeld dat er mogelijk twee vacatures zijn. Een voor een burgerlid en een voor een raadslid. Dat blijkt nu achteraf ook zo te zijn. Maar de heer van de Merbel wil toch nu heel duidelijk naar voren brengen dat dit aan hem noch op 16 januari tijdens het gesprek met de voorzitter, noch naderhand kenbaar is gemaakt, Aan hem is dus ook de mogelijkheid onthouden om, wanneer hij dat zou willen, voor het raadslid voor de commissie O.C.S.W., een kandidaat te stellen. Hij blijft dus bij zijn opvatting dat het college hoe dan ook, en of nou de voorzitter daar verantwoordelijk voor is of het college dat doet er niet toe, niet de zorgvuldigheid in deze heeft betracht die men had moeten betrachten.^» Gewoon volgens het geschreven recht. Dan moet hem vervolgens nog iets anders van het hart. De voorzitter neemt zo juist de gelegenheid te baat om de heer van de Merbel te herinneren aan een zaak tussen hem en de Partij van de Arbeid. De voorzitter onderbreekt de heer van de Merbel en zegt dat hij sprak over duistere achtergangetjes. Hij is daarmee begonnen en niet de voorzitter van de raad De heer van de Merbel zegt dat de voorzitter al in haar schulp kruipt omdat de voorzitter toch met dit soort uitspraken buiten het terrein gaat wat aan de voorzitter is. De gemeentelijke overheid, waar de voorzitter een representant van is, heeft zich niet in te laten met de interne aangelegenheden van een partijafdeling. Dat is niet aan de voorzitter. Het zou de voorzitter sieren wanneer zij zich daar wat meer van bewust zou zijn. Wanneer zij eens wat meer afstand zou kunnen nemen van partijpolitieke aspiraties en zaken. Hij zou het ergens kunnen plaatsen wanneer collega de Vos of collega de Jong vanavond in die richting een opmerking zou hebben gemaakt. Ook dan zou hij gezegd hebben, heren, dat is hier niet aan de orde dat is een zaak tussen de

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1992 | | pagina 27