3
De heer Van der Spek sluit zich aan bij de opmerkingen van de heer Van de
Merbelmaar hij wenst wèl in te gaan op de inhoud van het verweerschrift.
Hij citeert: "De Raad heeft op 23 april 1992 besloten om het eerdergenomen
besluit van 24 oktober 1992 te handhaven. Zoals blijkt uit onze brief van
11 mei 1992 impliceert dit tevens dat bij de Raad geen bereidheid aanwezig
is om de gevraagde vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening te starten". Hier suggereert het college iets wat
niet waar is, aldus spreker. Het is eigenlijk een halve waarheid, en halve
waarheden zijn volgens hem nog veel gemener dan pure leugens. Hij zegt dat
zijn fractie al meerdere malen heeft geprobeerd met het college in
discussie te komen over toepassing van artikel 19 in dit geval, waarop
meerdere malen is gezegd, dat de Raad dat niet heeft opgepikt en daarom
wenst hij het volgende te citeren uit het verslag van 24 oktober 1991:
"Het college wil het voorstel handhaven. Het college heeft deze zaak
nagetrokken in de gemeente Klundert en ziet geen reden om voor deze zaak
artikel 19 toe te passen". U hebt dus toepassing van artikel 19 niet ter
discussie gesteld in de raad. Hieraan mag niet de conclusie worden
verbonden, dat de raad niet bereid was om artikel 19 toe te passen. De
raad heeft niet de gelegenheid gekregen. Het past dus niet om in het
verweerschrift te suggereren dat de raad artikel 19 niet heeft willen
toepassen. De heer Van der Spek zou het zeer op zijn plaats vinden, als
het college het verweerschrift in die zin zou aanpassen.
De Voorzitter wenst daarop het antwoord óók in discussie te brengen, want
dat antwoord ging toen nog verder. De zaak van de heer Jongmans is vorig
jaar aan de orde geweest. Alle zaken, inclusief het verslag van de zitting
bij de Arob-commissiewaren in discussie. Het college heeft misschien
niet expliciet gevraagd aan de raad wat deze nu van artikel 19 vond, doch
alle stukken zijn in de raadsvergadering aan de orde geweest. Het had door
de heer Van der Spek destijds meegenomen kunnen worden in de discussie,
het hoefde haars inziens niet expliciet gezegd te worden. Alle stukken
waren voorhanden. Indien nodig legt zij alle betrokken stukken voor de
raad nogmaals ter inzage. Zaken die 'onder de rechter' zijn worden niet
ten principale bediscussieerd.
De heer Van der Spek zegt, dat dit antwoord ongeveer hetzelfde is wat in
voorgaande gevallen is gezegd. Zijn fractie kent die argumenten, maar dat
iaat niet onweerlegd de uitspraken op 24 oktober 1991 van het college en
hij blijft bij het standpunt dat hij het verweerschrift richting Raad van
State te suggestief vindt, gezien de stukken die voor die tijd op tafel
gelegen hebben.
De heer Van de Merbel zegt nog een reactie tegoed te hebben, op zijn
opmerking over de zinsnede, dat de raad al accoord zou zijn met het
verweerschrift, hetgeen zijns inziens niet kon. Vervolgens zegt spreker
zich nog zeer goed de discussie te herinnneren, die in april hierover
gevoerd is. Wat nu over tafel komt is niet nieuw als zodanig. Hij deelt de
opvatting van de heer Van der Spek inzake de halve waarheid. Het college
stelt de raad juist door gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond
van het delegatiebesluit in een lastig parket. Het had voorkomen kunnen
worden,als de bijbehorende stukken, die wèl zijn verstuurd naar de Raad
van State, ter visie waren gelegd, onder meer de brief van 11 mei 1992.
Devoorzitter antwoordt hierop dat ook voor hem een gedeelte geldt van
hetgeen de heer Van der Spek als antwoord heeft gehad. Zij stelt tevens
dat kennisgeving van een beslissing, genomen op grond van een
delegatiebesluit, altijd achteraf is. Er had kunnen staan: 'de behandeling
van dit soort bezwaarschriften behoort aan het college van Burgemeester en
Wethouders na delegatie door de Raad.
De heer Van de Merbel zegt hierop dat dit een veel betere formulering is.
De heer Evers vraagt met betrekking tot ingekomen stuk nr. 15 of de
raadsleden in staat gesteld kunnen worden een dergelijke studiebijeenkomst
bij te wonen. Zijns inziens kan dit weieens belangrijk zijn.