2
Wethouder Nijhoff zegt dat de ingangsdatum inderdaad niet ter discussie is
gebracht, doch over de rest is voldoende gediscussieerd.
De heer Evers verwijst naar blz. 26, 13 regels van boven als hij zegt, dat
aldaar door hem een vraag wordt gesteld, doch dat het antwoord dat in de
vergadering gegeven werd niet staat vermeld.
Er werd gezegd, dat vrij snel antwoord zou komen, en dat heeft nog een
maand geduurd.
Wethouder Nijhoff kan het zich niet herinneren en wethouder De Jong zegt
dat het niet een kwestie is geweest van antwoorden, doch instemmend
knikken.
Volgens de heer Evers is wel degelijk geantwoord "heel binnenkort" op zijn
vraag wanneer hij antwoord zou kunnen krijgen.
De heer Van de Merbel vraagt zich af of hij en de andere raadsleden ook op
de hoogte kunnen worden gesteld van deze laatstgenoemde correspondentie.
De Voorzitter kijkt in de richting van de heer Evers, uiteindelijk is het
zijn persoonlijke brief aan de beide wethouders. Met zijn goedkeuring kan
ook zij ermee accoord gaan, dat alle raadsleden kennis kunnen nemen van de
correspondentie
Ook Wethouder De Jong zegt, dat hij er geen problemen mee heeft het'
antwoord aan de raadsleden kenbaar te maken, mits inderdaad meneer Evers
geen bezwaar heeft.
De heer Van de Merbel vraagt of er dan in de rondvraag op teruggekomen kan
worden, de beide wethouders kunnen dan in de pauze de zaak kortsluiten.
De Voorzitter zegt dit toe. Na aanpassing worden de notulen vastgesteld.
03Ingekomen stukken en mededelingen.
De Voorzitter stelt puntsgewijze de ingekomen stukken ter discussie.
Naar aanleiding van ingekomen stuk nr. 3 (schrijven van het Streekgewest
inzake genomen gewestraadsbesluiten ten aanzien van de afvalverwijdering)
vraagt de heer Evers zich af of men ook aan de financiële consequenties
denkt met name voor de gezinnen, bejaarden en de minima, want zij zullen
het gelag straks moeten betalen.
De Voorzitter zegt de toezegging vanuit de cluster te hebben dat men
pogingen zal ondernemen de zaak betaalbaar te houden. Zij hoopt dat de
resultaten net zo geweldig zijn als de pogingen. Op de constatering van de
heer Evers"dus onbetaalbaar voor de minima", zegt zij: "Onbetaalbaar wil
ik niet zeggen, wel duur".
Met betrekking tot ingekomen stuk nr. 12 (brieven Raad van State d.d. 26'
augustus en 13 oktober 1992 inzake beroep L. Jongmansalsmede reacties
gemeentebestuur), waar de aanvulling is gemaakt 'een en ander op grond van
het delegatiebesluit d.d. 27 september 1984' merkt de heer Van de Merbel
op dat het college dit delegatiebesluit heeft gehanteerd, maar dat het
college zich niet gehouden heeft aan de termijn, die in dat besluit
vermeld staat, namelijk dat het in de eerstvolgende vergadering altijd
behoort te worden medegedeeld aan de raad. Het had dus al in de
oktobervergadering ter inzage gemoeten. Vervolgens citeert hij de laatste
regel van het verweerschrift van het college: "Tenslotte wijzen wij erop,
dat de raad zich met het onderhavig verweerschrift kan verenigen". Dat
vindt hij niet juist. Op 30 september, de dag waarop dit verweerschrift
is verzonden, kon het college niet weten, dat de raad zich daarmee kon
verenigen. Hij stelt dat het college wel had kunnen zetten, dat het
college tot het indienen van het verweerschrift bevoegd was. Spreker wenst
er verder inhoudelijk niet op in te gaan, behalve de laatste zin, waarin
op voorhand ten onrechte is aangenomen, dat de raad het ermee eens is.
Dat is misschien nu wel maar toen niet.
De Voorzitter merkt op dat de heer Van de Merbel gelijk heeft voor wat
betreft het ter kennis brengen aan de raad. Gedane zaken nemen geen keer,
doch zij zegt toe dit bij een volgende keer in de gaten te zullen houden.