-22-
De heer de Vos noemde artikel 11 met betrekking tot het indienen van
bezwaarschriften. De wethouder heeft reeds aangegeven dat het minimabeleid
een verlengstuk is van de bijzondere bijstand. De bezwaarschriften zijn
ook niet arobabel dus worden niet behandeld via de arob-commissieDe
bezwaarschriften zullen dus door een ander collegelid worden behandeld dan
de portefeuillehouder.
De heer van der Werf merkt op dat er punten zijn vergeten. De wethouder
denkt daar anders over. In dit verband verwijst hij nogmaals terug naar de
nota bijzondere bijstand. Daarin liggen vele mogelijkheden. De nota
minimafonds is gericht op het doorbreken van het sociaal isolement.
Overigens wordt in de nota bijzondere bijstand nog aangehaald dat het rijk
van mening is dat een gemeente niet eens meer een minimafonds hoeft te
hebben. Desondanks is het minimafonds toch in het leven geroepen omdat het
ook in de beleidsuitgangspunten stond. In de tijd gezien is Fijnaart daar
wat laat mee.
Nogmaals wil de wethouder nadrukkelijk wijzen op hetgeen ook reeds door de
heer van der Spek en mevrouw Oostdijck naar voren is gebracht dat het geen
inkomensbeleid mag worden.
Ten aanzien van de ingangsdatum zegt de wethouder dat het misschien niet^P
verstandig is om terug te gaan naar 1 januari 1992. Teruggaan tot 1
september 1992 zou wel mogelijk zijn omdat dan een aantal zaken ingediend
worden voor het jaar 1992-1993 die ook in de nota minimafonds zijn
genoemd. 1 Januari 1992 vergt misschien extra veel tijd van het
ambtenarenkorps. Hij betwijfelt of dat verstandig is.
De heer de Vos hoopt dat het feit dat het minimafonds in de
beleidsuitgangpunten stond niet de enige reden is waarom dit voorstel nu
wordt gedaan.
In die beleidsuitgangspunten was tevens melding gemaakt van een evaluatie
waarna instelling van een commissie sociale zaken bekeken zou worden. Daar
was een tijdpad voor aangegeven waaraan de P.v.d.A. zijn goedkeuring heeft
gegeven.
De heer van de Merbel interumpeert de heer de Vos met de mededeling dat
het tijdpad al niet meer klopt dus dat een afwijkend standpunt best
mogelijkheid is.
De heer de Vos voelt zich nog steeds gebonden aan het tijdpad zoals dat
reeds eerder is afgesproken.
Ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften geeft de heer Vos aan^^
dat het hier twee verschillende zaken kan betreffen. De omstandigheden van^P
de aanvrager zelf of de zaak waarvoor een bijdrage gevraagd wordt.
Over de ingangsdatum zegt de heer de Vos dat het geld aanwezig is dus dat
een vervroegde invoering niets in de weg staat. Wanneer het college
echter de datum van 1 september aanhoudt wordt het automatisch 1 januari
1992 volgens artikel 6 van de verordening.
In dat verband merkt hij op dat een datum gelegen voor 1 februari 1992
misschien nog het risico heeft dat het jaar 1991 nog wordt meegenomen.
De voorzitter zegt dat er een goede verklaring is voor de datum van 1
september. Kijkende naar artikel 12 zijn er een aantal lidmaatschappen die
lopen over de periode 1992/1993.
De heer de Vos vraagt hoe overige zaken 1992 betreffende dan benaderd
worden. De verordening spreekt namelijk over die zaken het gehele
kalenderjaar betreffende.
De voorzitter geeft in het kort nog eens aan dat de problemen die de heer
de Vos voorziet wel zullen meevallen mede doordat een maximale bijdrage
van f. 150,00 per kalenderjaar het maximum is en dit bedrag zo is
overschreden.
Vervolgens ontstaat een uitgebreide discussie over het al dan niet
invoeren van de verordening per 1 september c.q. 1 januari 1992. Ook ten
aanzien van de punten die al dan niet in aanmerking komen voor een
bijdrage wordt uitgebreid gediscussieerd.