-12-
Mevrouw Oostdijck merkt op dat de vaste lasten voor alle twee de
peuterspeelzalen grotendeels gelijk zijn. Dit soort zaken is nu eenmaal
niet precies met een schaartje te knippen.
Wethouder Nijhoff merkt op dat de hele discussie reeds is gevoerd in de
commissie O.C.S.W.. Vanuit die commissie is tot dit voorstel gekomen en
hij pleit er dan ook voor om overeenkomstig dit voorstel te besluiten. Wat
de ingangsdatum betreft zou dat voor dit jaar een kleine verhoging van het
subsidie betreffen. Als zodanig heeft hij daar persoonlijk geen bezwaar
tegen maar hij kijkt dan toch even naar de overige raadsleden.
Overigens heeft hier ook nog geen overleg over plaatsgevonden met de
overige collegeleden.
De heer van de Merbel merkt op dat hij nu geen concreet antwoord heeft
gekregen of het nu wel of niet 1 januari 1992 wordt.
Wethouder Nijhoff merkt op dat hij de raad heeft gevraagd of zij daarmee
kunnen instemmen.
De voorzitter wil alvorens de raad ingaat op de voorzet van wethouder
Nijhoff er nadrukkelijk op wijzen dat wanneer de subsidie ingaat met
terugwerkende kracht tot 1 januari 1992, dat dit niet kan. Dit betekent
namelijk dat Heijningen wordt gekort en met terugwerkende kracht korten is
niet mogelijk.
De heer van de Merbel merkt op dat van korten geen sprake is. In de nieuwe
situatie, zoals nu dus wordt voorgesteld, krijgt men er wat bij.
Heijningen krijgt er iets minder bij dan Fijnaart maar dat is de nieuwe
verdeling
De voorzitter zegt dat dit haar toch een beetje te ver gaat. Men moet
eerst kijken of er inderdaad geen negatieve gevolgen zijn voor Heijningen
alvorens besloten wordt tot terugwerkende kracht.
De heer van de Merbel verwijst naar een berekening die ter inzage lag, die
gebaseerd was op de toestand naar 1 januari 1992. Die berekening geeft aan
dat zowel Heijningen als Fijnaart er op vooruit gaan.
Dat betekent dus dat ter plaatse het bezwaar van de voorzitter wordt
opgelost.
De voorzitter zegt toch eerst na te zullen gaan of Heijningen niet gekort
wordt
De heer van de Merbel zegt zojuist een pleidooi te hebben gehouden voor
een iets andere vaststelling van het bedrag. Collega Oostdijck heeftj
daarop gezegd dat men alletwee te maken heeft met vaste lasten.
Het idee van een vast bedrag is daarom ook een goed idee. Om tot een
betere verhouding te komen in de verdeling, zou je dat vaste bedrag kunnen
verlagen en daarmee zou het variabele bedrag gekoppeld aan het aantal
kinderen wat verhoogd kunnen worden. Dat zou dus iets meer overeen komen
met de verhouding zoals die uit de kinderaantallen blijkt.
Wanneer dit laatste zou gebeuren met terugwerkende kracht, dat zou
inderdaad niet kunnen en niet juist zijn. Echter de heer van de Merbel
heeft een alternatief gegeven. Ofwel het ene voorstel en als dat niet lukt
dan pleit de heer van de Merbel voor 1 januari 1992.
Als hij het goed heeft begrepen kan het college zich daarin vinden met
dien verstande dat achteraf nog bekeken moet worden of de berekening van
het college inderdaad klopt.
De voorzitter vult aan dat het dus ook geen nadelige gevolgen heeft voor
Heijningen.
De heer Breure is van mening dat aan de vaste lasten niet getornd mag
worden.
Mevrouw Oostdijck zegt dat de fractie van het CDA kan instemmen met het
van kracht laten worden met ingang van 1 januari 1992.
De heer de Vos sluit zich daarbij aan onder de voorwaarde zoals die reeds
door de voorzitter was gesteld.