-X- werk werkzaamheden als gevolg van mond op mond reclame. Punt is dat er geen concurrentie voor de eenmans hoveniersbedrijven moet worden gecreeerd. Wanneer de werken te klein worden is het vaak te moeilijk voor het WVS om de werken goed te kunen afhandelen. De overheadkosten spelen hierbij een rol. Gaat het om bedrijven of kantoren met een groot groenoppervlak dan wil het WVS daar wel eens op ingaan. De heer Van de Merbel neemt aan dat het werk door het WVS gebeurt tegen tarieven die enigszins concurrerend zijn met het bedrijfsleven. Wanneer deze mogelijkheid er is dan vindt hij dat dat voor een breder publiek bekend moet zijn. Hij denkt niet dat iedereen met een tuin van 4 bij 4 meter aanspraak kan maken op het WVS, maar hij kan zich indenken dat een bepaalde categorie mensen, bijvoorbeeld gehandicapten, gebruik zouden kunnen maken van het WVS tegen goede voorwaarden. Mond op mond reclame vindt hij niet zo goed daar het daardoor met name tot een kleine groep mensen beperkt blijft. Hij zou graag zien dat er op enigerlei wijze meer bekendheid aan gegeven wordt, waarbij hij enige terughoudendheid, gezien het concurrerende aspect, begrijpt. Wethouder De Jong denkt dat er wellicht via de vergadering van het Algemeen Bestuur van het WVS iets aan deze zaak gedaan kan worden. Hij is hierin voorzichtig, ook ten aanzien van de reclame zoals de heer Van de Merbel voorstelt. Het beleid tot op heden is er op gericht een en ander te beperken tot mond op mond reclame. Hij denkt dat het moeilijk zal zijn om het WVS zo ver te krijgen dat tuinen worden bijgehouden van de categorie mensen die de heer Van de Merbel heeft genoemd. Hij zal het bij het Algemeen Bestuur in elk geval aan de orde stellen. De heer Van de Merbel gaat in op punt 8, een schrijven van mevrouw H.B.J. Meerman-Ploum terzake de situatie in het zwembad 't Volkerakkertje. Het schrijven is na 24 mei 1991 ingekomen. Volgens de regels had de brief pas in de vergadering van 18 juli 1991 aan de orde mogen komen. Hij vraagt waarom het college in deze afwijkt van het reglement van orde en het ingekomen stuk nu reeds aan de raad voorlegt. Wethouder Nijhoff antwoordt dat de brief is ingekomen naar aanleiding van een vraag die gesteld is tijdens het vragenhalfuurtje na de raadsvergadering van 23 mei jongstleden. De vragenstelster, mevrouw Meerman-Ploum, heeft tijdens het vragenhalfuurtje laten weten dat ze haar vraag op schrift in zou dienen bij de gemeente. De veiligheidssituatie in het zwembad was blijkens de vraag tijdens het vragenhalfuurtjezodanig dat het college er aanleiding toe heeft gezien om de brief direct in de raadsvergadering van heden voor te leggen aan de raad en niet te wachten tot de volgende raadsvergadering van 20 juli aanstaande. De heer Van de Merbel merkt op dat hij zich kan vinden in de inhoud van de antwoordbrief. De inhoud doet er niet direct toe, daar de maatregelen ter verbetering van de veiligheid reeds genomen zijn. Hij stelt dat er regels zijn die aangeven op welke wijze en wanneer brieven in de raad gebracht moeten worden. Hij hecht aan een goede nakoming van een reglement in zijn algemeenheid. Uitsluitend nood breekt wet en daarvan is volgens hem bij deze brief geen sprake. Hij kan er mee instemmen wanneer het college de brief van mevrouw Meerman-Ploum beantwoordt. De brief was namelijk ook aan het college gericht. In de antwoordbrief kan wat hem betreft worden gezet dat de brief van mevrouw Meerman-Ploum de raad in de vergadering van 18 juli 1991 wordt voorgelegd. Zoals het thans gebeurt, daarmee kan hij niet instemmen. Er wordt daardoor een situatie gekweekt waarbij met verschillende maten gemeten wordt. De voorzitter zegt dat mevrouw Meerman-Ploum na de raadsvergadering van 23 mei 1991 tijdens het vragenhalfuurtje vragen heeft gesteld over de situatie in het zwembad. Door haar is toen gezegd dat ze de vragen op schrift zou stellen en de brief zou sturen aan de gemeente. De brief is weliswaar na 24 mei 1991 bij de gemeente ingekomen, maar de vraag was reeds 23 mei 1991 bekend bij de gemeente. Ze hecht er ook aan dat de regels worden gehanteerd. Ze vraagt zich af of men zich zo formeel op moet stellen door te zeggen dat de brief na 24 mei 1991 is ingekomen en daardoor pas in de raadsvergadering van 18 juli 1991 kan worden behandeld. Ze denkt niet dat dit een goede vorm van serviceverlening naar het

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1991 | | pagina 56