6Voorstel tot vaststelling data raadsvergaderingen. Volgnr. 89-XI-121.
De heer Nijhoff vraagt om de vergaderingen van de commissies zodanig te plannen,
dat er niet in vakantieperiodes commissievergaderingen worden gehouden.
De voorzitter antwoordt dat het college nota neemt van deze opmerking.
De raad besluit zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van
burgemeester en wethouders.
7Voorstel tot aanpassing exploitatie erfpachtsgronden. 2e wijziging
gemeentebegroting 1990. Volgnr. 89-XI-124.
De heer Van de Merbel merkt op dat het voorstel op basis van de cijfers, vervat
in het voorstel, op zich nog niet zo gek is. De rentebijschrijving op de reserve
komt nagenoeg overeen met het tekort op de exploitatie van de erfpachtsgronden.
Nochtans vraagt hij zich af waarom er niet een andere weg bewandeld wordt. Het
lijkt hem juist wanneer men rente blijft bijschrijven op de reserve en dat men
daarnaast het exploitatiesaldo ten laste brengt van de reserve. Dit jaar maakt
het praktisch geen verschil, maar dat hangt sterk samen met de hoogte van het
omslagpercentage. Vorig jaar was het omslagpercentage 0,6 punt lager. Wanneer er
toen iets dergelijks gedaan zou zijn, dan zou de algemene dienst bevoordeeld
geweest zijn ten laste van de reserve. Dit is volgens hem niet de bedoeling. Het
denkt dat juist de erfpachtsreserve ervoor ingesteld is om exploitatieresultaten
te egaliseren. Hij vraagt waarom niet de algemeen gebruikelijke weg wordt
genomen.
Wethouder Van Dis antwoordt dat de rente van de reserve niet voldoende is om
het tekort te dekken. Indien het volledige bedrag uit de reserve wordt genomen,
dan zou de reserve hoe langer hoe kleiner worden en zou men op een gegeven
moment voor verrassingen komen te staan. Het college heeft daarom gekozen om het
bedrag van de reserve, dat er op het ogenblik is, in stand te houden. Ieder jaar
wordt de rente ter beschikking gesteld van de algemene dienst. Het lijkt het
college niet opportuun om de reserve zelf aan te gaan spreken, omdat het dan een
hoe langer hoe kleiner bedrag wordt, waarover men kan beschikken.
De heer Van de Merbel vindt dit een theoretische benadering. In 1990 is er, op
basis van geraamde cijfers, sprake -wanneer zijn voorstel wordt gevolgd- van een
onttrekking per saldo van f. 41,aan de reserve. Wanneer bezien wordt dat de
reserve ruim f. 24.000,groot is, dan wordt er gesproken over een periode van
ongeveer 600 jaar. Hij denkt dat hierop de berekeningen niet gebaseerd moeten
worden. Men heeft niet te maken met een exploitatie waar veel risico aan
verbonden is. Het zijn gronden uitgegeven aan een -naar zijn overtuiging- vrij
solide instelling, namelijk de woningbouwvereniging. De reserve kan volgens hem
gerust gebruikt worden, zoals hij voorstelt. Zijn voorstel behelst een veel
reelere benadering, dan het voorstel van het college. Het komt hem merkwaardig
over dat het college met een constructie komt, die haaks staat op een normaal
gebruik van egalisatiereserves. Het argument van het college acht hij niet
sterk. Het is gebaseerd op het omslagpercentage. Het zou best eens zo kunnen
zijn dat dat lager uitvalt dan de 8,02 die aangehouden is. Een veel zuiverder
situatie wordt verkregen met zijn voorstel.
Wethouder Van Dis antwoordt dat het voor hem nog een open vraag is of het gaat
om een meer zuivere egalisatiereserve bij het voorstel van de heer Van de
Merbel. De heer Van de Merbel gaat volgens hem alleen uit van de situatie van de
gegevens waarover hij op dit moment beschikt. Hij merkt op dat hij niet in de
toekomst kan kijken en niet weet hoe over 10 jaar de rentes zullen liggen.
Zolang hierover geen zekerheid is, wil hij als portefeuillehouder de meest
veilige weg bewandelen en geen risico's nemen, opdat men in de toekomst niet met
tegenvallers geconfronteerd wordt.
De raad besluit vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van burgmeester en wethouders.