14. Voorstel tot het nemen van een besluit dat te verwachten is dat de verkeersintensi teit voor alle wegen binnen de bebouwde kom m.u.v. de weg Kadedijk -Molenstraat binnen 10 jaar minder dan 2450 motorvoertuigen per etmaal zal bedragen. Volgnr. 85-VII-50 De heer de Witte vraagt of het college dit gestelde ook kan aantonen door middel van rapporten over een onderzoek. Hij denkt hierbij vooral aan de Langeweg en de Parallelweg. De voorzitter is van mening dat hier inderdaad rapporten over zijn. Anders zou men geen verklaring hierover kunnen geven. Daar komt nog bij dat men dit aantal enkel maar verwacht in de toekomst. Men kan natuurlijk niet weten hoe zich dit ontwikkelt. Het aantal verkeersbewegingen is natuurlijk wel bekeken. De heer Koevoets zegt dat men dit als raad verwacht. Hij vraagt zich af hoe een raad dit kan verwachten als er niet eens een rapport ter inzage ligt, waaruit blijkt dat men dit kan verwachten. De Langeweg echter is een belangrijke invalsweg waar bijna al het verkeer naar Fijnaart langs komt. Hij durft dan ook niet te verwachten dat het aantal verkeersbewegingen binnen een periode van 10 jaar minder zal gaan worden. Hij vraagt of men hier dan altijd nog op terug kan komen. De voorzitter antwoordt dat dit altijd kan. Als blijkt dat een plan zich totaal anders ontwikkelt, zal men ook tot een andere opstelling moeten komen. Normaal f gesproken zegt men dat binnen een periode van 10 jaar er geen veranderingen zijn te verwachten. Stel dat men als het hele bestemmingslplan vol is tot de verkeersintensiteit komt die men verwacht. Dan is men ook verplicht om andere maatregelen te nemen. Het college gaat er echter van uit dat het zo zal zijn zoals het in het voorstel verwoord staat. De heer de Witte vraagt wie er dan zal reageren als de omstandigheden zijn veranderd. De voorzitter meent dat het college hier op behoort te reageren. De raad besluit vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders. 15. Voorstel verordening behandeling bezwaar-en beroepschriften en instelling com- missie. Volgnr. 85-VII-49 De voorzitter zegt dat het college nog eens van gedachte heeft gewisseld over de samenstelling van de commissie. Dit omdat een raadslid hierop gewezen had. Het college is tot de conclusie gekomen dat het waarschijnlijk toch verstandiger zou zijn om te komen tot instelling van een commissie, bestaande uit 5 raads leden. Als uit de discussie blijkt dat eenieder zich daarin kan vinden kan dit voorstel doorgang vinden. Blijkt echter dat er toch wat verschillend gedacht I wordt over de samenstelling van de commissie, dan neemt het college het voorstel terug. Het voorstel wordt dan 1 juli in de commissie voor Bestuurlijke Aangelegen heden behandeld.Het wordt dan vervolgens in augustus aan de raad voorgelegd. Het college wil dit zo doen omdat men nu met een gewijzigd voorstel komt en hij het niet eerlijk zou vinden om dit voorstel dan meteen door te zetten. De heer van der Werf zegt dat hij zich grotendeels in dit voorstel kan vinden. Hij is het er echter niet mee eens om in artikelen 11 en 12 de woorden "plaats vervangende leden" te laten vervallen. Hij denkt dat er ook bij 5 leden voor de commissie voor Bezwaar-en Beroepschriften minstens één plaatsvervanger moet zijn. Het zou wel eens kunnen dat twee leden van de commissie op dezelfde dag verhinderd zijn. De heer van Halderen zegt dat hij het woord heeft gevraagd, omdat het hem verbaast dat de voorzitter als voorwoord bij dit voorstel heeft gezegd dat het college het voorstel terugneemt als blijkt dat er veel bezwaren leven onder de raads leden tegen dit voorstel. Als men kijkt naar de vergadering van 30 mei 1985 dan blijkt dat het voorstel betreffende het spreekrecht van burgers, ter plaatse door het college is gewijzigd. Daarna hebben de raadsleden achteraf een gewijzigde opstelling ontvangen van het college. O

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1985 | | pagina 77