-14- Het college heeft een vraag gekregen in de planologische zin. Daar heeft het college antwoord op gegeven. In dat antwoord wordt niets afgewezen, maar enkel opgemerkt dat de gemeente Fijnaart en Heijningen vindt dat er op planologische gronden niet duidelijk aangetoond wordt dat er op Moerdijk een kerncentrale geplaatst moet worden. Het college vindt dat zij de plicht hiertoe naar de burgers toe heeft om daarop te wijzen. Dit is het enige wat het college op het oog heeft. Als de heer de yos dan zegt dat er niet vernoemd is welke factoren er nog meer een rol spelen bij de plaatsing, dan moet hij maar eens op bladzijden 45 en 46 kijken. Het feit dat de heer Mastenbroek zegt dat er meerdere factoren meespelen wordt niet door het college ontkend. De heer Kannekens zegt dat men nogal eens over de centen spreekt. De voorzitter antwoordt dat dit hier niet aan de orde is. Het afwijzen van deze reactie op gronden zoals de heer Mastenbroek verwoordt vindt hij dus niet juist. Ieder mag dit echter zelf interpreteren. Zuiver planologisch gezien vindt hij het onjuist. Wat de heer de Vos dan nog heeft gezegd over de Maasvlakte en Borssd.e, dat vindt het college niet aan de orde, omdat de gemeente Fijnaart en Heijningen er niet zo bij betrokken is. Het college is van mening dat men zich als raad niet verder mee bezig moet houden. De heer de Witte is het met het college eens, dat men dit onderwerp zuiver planologisch moet houden. Het college zegt in haar afweging dat Moerdijk niet de eerste plaats is waar een kerncentrale gevestigd moet gaan worden. Het college gpeft hier dus een bepaalde rangorde aan. Hij kan zich voorstellen dat het college op basis van de informatie die het heeft en op grond van de reactie van Dordrecht en het voorstel van Gedeputeerde Saten van Zuid-Holland, aangeeft dat Moerdijk niet geschikt is voor een kerncentrale. Hij kan zich voorstellen dat het college de mening van Dordrecht en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland gaat volgen. De heer Koevoets denkt dat het simpel is om een reactie te geven, planologisch^ op beleidsvoornemens inzake vestigingsplaatsen. De ASEV-inpraakprocedure was indertijd ook een dergelijle zaak. Deze zaak is toen maar niet afgemaakt, omdat men er planologisch ook niet helemaal uit kon komen. Het is volgenshem een zaak in deze om het rijk zuiver planologisch op zijn plicht te wijzen. Als hij dan leest dat sociaal-economische aspecten een rol gaan spelen terwijl er alleen maar op zuiver planologische gronden een keuze gemaakt kan worden, dan is dit volgens hem een duidelijk signaal richtin^fc rijk. Ook een duidelijk signaal richting rijk is volgens hem de bevolkingsomvang. Hierdoor behoort Moerdijk tot de meest ongunstige plaatsen voor vestiging van een kerncentrale. Als gemeente kan men alleen maar het rijk op zijn verplichtingen wijzen. De reactie van het college komt er op neer dat men vraagt waarom men Moerdijk bij het rijtje heeft gezet van geschikte vestigingsplaatsen voor een kerncentrale. Moerdijk hoort er zuiver planologisch gezien, helemaal niet tussen. Op andere motieven kan men niet inspreken, omdat men deze helemaal niet kent. Men kan daar dan wel naar gaan gissen, maar dit lijkt hem niet zo verstandig. Zijn fractie kan dan ook helemaal instemmen met het voorstel van burgemeester en wethouders. De voorzitter merkt op dat er door de P.v.d.A-fractie getracht wordt om er iets meer inhoud aan te geven,maar dit is nu eenmaal politiek. Het college is echter niet bereid om meer inhoud aan het voorstel te geven. Concluderend zegt het college in de brief dat men wil stellen dat in het beleids voornemen niet voldoende duidelijk is geworden op grond van welke planologische

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1985 | | pagina 136