-2G— Met voortvarendheid zal het geheel worden afgewerkt in de Friesestraat, zoals het behoort afgewerkt te zijn. Met betrekking tot de geleden schade merkt hij op dat dit een collegezaak is. Het zal worden overwogen. Hij vindt het een reële zaak, wanneer mensen daardoor schade hebben geleden, dat de schade vergoed wordt. De heer Bos zegt dat er inderdaad schade is geleden door de rioleringswerkzaamheden. Hij weet iemand die knutselwerk op de vloer had liggen, hetgeen nu totaal onbruik baar is geworden. Ook diens aardappelen zijn verloren gegaan, omdat deze 50 centi meter in het water zijn komen te staan. Deze man heeft schade geleden. Zo zijn er ook bewoners, waarbij het water onder de houten vloeren staat, welke vloeren beginnen te trekken. Hij zegt dat wethouder Fakkers wel aangeeft wat er allemaal gebeurd is, maar zijn vraag is wanneer men nu begint met de werkzaamheden om de aanleg van de riolering definitief af te werken. Wethouder Fakkers antwoord dat a~ heden middag is afgesproken dat een en ander met de meest bekwame spoed wordt afgewerkt. De heer Kannekens denkt dat het goed is om voor de schade die geleden is de nodige aansprakelijkheidsstellingen te treffen. De voorzitter, antwoordt dat het college dit onderdeel, net als andere onderdelen, zorgvuldig zal begeleiden. De heer Koevoets merkt op dat men afgelopen week weer aan de bestrating van de Wil- helminastraat heeft gewerkt. Gisteren een stukje, vandaag weer een stukje en ga zo maar door. Hij vraagt of het lapwerk blijft, of dat het gehele stuk nog een keer opnieuw wordt bestraat. Het wordt zo toch helemaal niet zo mooi, als de raad voorgespiegeld heeft gekregen. Hij vraagt of alles nog een keer opnieuw wordt bestraat. Wethouder Fakkers antwoordt dat de heer Koevoets waarschijnlijk met hem heeft kunnen constateren, toen de weg klaar was, dat er zonken in de weg zaten. Deze zonken worden thans opgehaald. Een nare bijkomstigheid is, dat men er thans slecht weer op treft. De zonken worden opgehaald, met het doel en plan daarbij, dat het toch eens een keer afgelopen is en dat de zonken er niet meer inkomen. Dit kan hij op dit moment niet zeggen. Waarom de zonken erin gekomen zijn, daarvoor is een verklaring te geven, welke hem nu niet direct te binnen schiet. Hij zegt dat de heer Koevoets op zijn gestelde vraag nog een concreet antwoord zal krijgen. De heer Kannekens zegt dat hij denkt dat het water de oorzaak van de zonken is. De heer de Witte merkt op dat hij in de krant heeft gelezen dat het college van Willemstad heeft besloten het terrein in Helwijk, waar het bedrijf Dekabo gevestigd is geweest, te laten onderzoeken op mogelijke vervuiling Zijn vraag is of het college van Fijnaart en Heijningen zich in verbinding wil stellen met het college van Willemstad. Dit omdat Dekabo ook gedurende lange tijd op Dintelmond heeft gezeten. Men zou kunnen vragen naar de bevindingen van Willemstad. Hij vraagt of het zinvol is om ook op Dintelmond een onderzoek te laten doen. Wethouder Fakkers zegt dat de gemeente Fijnaart en Heijningen,op het moment dat Dekabo Dintelmond verliet, bodemmonsters heeft laten nemen. Bij dit onderzoek is vast komen te staan dat de verontreiniging niet van dien aard was, om daarvoor maatregelen te treffen. Op basis daarvan is ook het gebouw dat toen leegstond, weer verhuurd aan iemand anders. De voorzitter zegt dat het zo is dat het college in deze een bepaalcfe beleidslijn volgt. Als er bij een bedrijf enige aanleiding is om bij vertrek de bodem te onderzoeken, dan gebeurt dit ook. De heer de Witte merkt op dat wethouder Fakkers zegt dat het niet van dien aard is, dat er maatregelen moeten worden getroffen. Hieruit concludeert hij, dat er dus wel vervuiling aanwezig is. Hij vraagt of het college kan aangeven wat deze vervuiling precies betreft. Wethouder Fakkers antwoordt dat de heer de Witte hem niet kwalijk moet nemen, dat hij op dit moment niet exact kan zeggen hoe de mate van vervuiling was. Hij merkt op dat het college het betrefffende dossier zal opzoeken waarin het rapport is opgeborgen.

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1984 | | pagina 144