-13-
wachtgeld situatie zitten. Verder zegt hij dat de loonkosten niet het grootste
probleem zijn. Op de vraag over de toepassing van artikel 3 antwoordt dat men er om
Standdaarbuiten bij voorbaat vanuit is gegaan dat artikel 3 niet toegepast zou gaan
worden, omdat Fijnaart dit niet wenste. Als men echter hier op deze vergadering
toch eist dat artikel 3 toegepast moet gaan worden, krijgt men de situatie dat de
gemeente Standdaarbuiten een personeelslid op zijn dak geschoven krijgt, dat in feite
niet welkom is.
Hiermee haalt men alleen maar problemen binnen. De gemeente heeft er niet over
gepiekerd om de overeenkomst zonder meer op te heffen. Het college heeft wel
degelijk een afbouwregeling gewenst, waarvoor het zich in de onderhandeling
sterk gemaakt heeft.
Wethouder Fakkers zegt dat het een collegezaak is geweest. Wat deze zaak betreft
zou elk lid van het college hetzelfde antwoord kunnen geven als de voorzitter
zojuist gedaan heeft. Hij heeft er dus weinig aan toe te voegen.
De heer van der Werf zegt dat hetgeen wat de heer van Halderen heeft gezegd, namelijk
dat zijn vrees waarheid is geworden, van te voren niet voorspeld kon worden.
De V.V.D.-fractie kon namelijk niet weten dat er nu een tekort aan arbeidskrachten
in Standdaarbuiten is. Hij zegt dat hij goed kan begrijpen dat de gemeenteraad van
Standdaarbuiten zegt, dat men deze overeenkomst teniet wil doen, gezien het feit dat het
een volle arbeidskracht voor Sociale Zaken nodig heeft.
De heer de Witte deelt mede dat hij het even wil omdraaien. Hij merkt op dat de voorzitter gezegd heeft dat
het in 1981 een voordeel was om met de gemeente Standdaarbuiten samen te werken, omdat de overheadkosten
hierdoor werden verlaagd. De voorzitter heeft volgens hem ook gezegd, dat de meeste kosten toch wel gemaakt
zouden zijn. Hij zegt dat men zich ock zou kunnen voorstellen, dat als deze overeenkomst
beëindigd zou worden, deze gemeente voortdurend dit voordeel gehad zou hebben.
Hij merkt op dat deze gemeente dit voordeel nu niet heeft Verder zegt hij dat het
college bij voorbaat een voorstel aan het college van Standdaarbuiten heeft gedaan,
namelijk het voorliggende voorstel. Hij zegt dat het college er kennelijk niets
méér uit heeft willen halen. Alle overheidkosten heeft men niet eens geprobeerd
terug te halen. Hij vraagt waarom het college dit niet gedaan heeft.
De heer van Halderen zegt dat in 1981 de overeenkomst met Standdaarbuiten met alle
bijbehorende artikelen is goedgekeurd. Hij vraagt zich af wat voor waarde deze werk
wijze voor de raad heeft door de overeenkomst precies uit te pluizen en
goed te keuren, terwijl later er over het genoemde artikel 3 .vlotjes heen wordt gekeken, en
men zegt dat dit artikel niet overgenomen wordt. Hij vraagt zich af of
zo'n dergelijk besluit door deze raad genomen moet worden.
Hij zegt dat er in de stukken staat dat er sprake is van disfunctioneren.
De voorzitter onderbreekt de heer van Halderen door te zeggen dat dit niet in de
stukken staat.
De heer van Halderen antwoordt dat hij deze indruk krijgt bij het lezen van de stukken.
De voorzitter merkt op dat het niet de bedoeling was van het college om door de
stukken deze indruk te wekken.
De heer van Halderen vraagt zich af hoe het dan in de toekomst gaat.
Hij vraagt of erdan mogelijkheden zijn om een dergelijke situatie te voorkomen c.q.
te houden.
Wethouder Fakkers zegtj dat de heer van Halderen de woorden die de heer van de Werf
sprak toen deze het woord kreeg, nog wel zal kunnen herinneren.
Deze zei dat voor hem artikel 3 niet gehandhaafd diende te worden op basis
van de informatie, waar hij over beschikt. Hij zegt dat men nog wel weet wat er in de
brief stond die het college naar het college van Standdaarbuiten heeft gestuurd.
Hierin kom men lezen dat er wel een andere reden aan ten grondslag lag om deze over
eenkomst te beëindigen, dan het disfunctioneren.
Ten aanzien van de vraag van de heer van Halderen of een raadsbesluit persé nodig
is, antwoordt hij bevestigend. De raadis immers met de gemeente Standdaarbuiten een
overeenkomst aangegaan en zal zich ook uit moeten spreken over de ontbinding
daarvan. Op de vraag van de heer van Halderen waarom hetcontract niet wordt uitgevoerd
zegt hij dat dit terug te voeren is naar datgene waar hij mee begonnen is te stellen,
namelijk de vraag Is het voor alle partijen, dus ook de part-time kracht, de beste
weg". Zodoende is men gaan zoeken naar een alternatief.
Dit alternatief is nu gevonden in het voorstel dat het college heeft gedaan.
Over de opmerking van de heer van der Werf wil hij zeggam dat hij deze opmerking goed