- 6 -
Naar zijn mening is het namelijk vrij moeilijk om in achttien gemeenten als
woonwagenschap met een beperkt aantal mensen goed te functioneren.
De heer Koevoets vraagt wat er gebeurt, indien de raad nu besluit om de
gemeenschappelijke regeling niet te wijzigen.
Wethouder Fakkers antwoordt, dat het uitstappen uit de gemeenschappelijke
regeling te overwegen zou zijn, hetgeen een hele zware procedure is, die niet
zo gemakkelijk ligt, omdat men gebonden is aan regels die staan ten aanzien
van het uittreden.
Of het echter zover dient te komen, te weten tot uittreding, kan hij op dit
moment niet overzien. Het college heeft zich nu op het standpunt gesteld,
zoals de raad zich in het verleden heeft uitgesproken.
De heer Koevoets meent te mogen concluderen, dat in feite het zwaarste
argument is, dat de Woonwagenwet dusdanig gewijzigd is, dat alle verant
woordelijkheid in het vervolg bij de gemeente ligt ten aanzien van het
woonwagenbeleidwelke verantwoordelijkheid in het verleden lag bij het Woon
wagenschap. Hij vindt het jammer dat dit niet in het voorstel in opgenomen.
Wethouder Fakkers zegt, dat thans afbouw van de woonwagenschappen wordt voo^
gestaan en dat men de aangelegenheid meer ziet als een zaak op het gebied
van de Ruimtelijke Ordening, een zaak van het gemeentebestuur.
De voorzitter merkt op dat gezien het feit dat men eigenlijk niet tot een
afbouw van het woonwagenschap komt, een en ander er toe leidt, dat meerdere
gemeenten aan het overwegen gaan om uit het Woonwagenschap Westelijk Noord-
Brabant te treden. Hij vindt dit jammer, daar eigenlijk alles geleidelijk
dient te worden afgebouwd, dit in het belang van de woonwagenbewoners.
De heer van der Werf deelt mede, dat hij zich helemaal kan vinden in het
collegevoorstel, al was het al uit protest alleen tegen het feit van de
kosten van de sloopterreinenwaarvan een en ander ook over de kleine ge
meenten wordt omgeslagen.
De heer van Halderen vraagt wanneer precies het takenpakket ten aanzien
van het woonwagenbeleid van het Ministerie van C.R.M. is overgegaan naar
het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hij zegt, dat
twee jaar geleden al door de raad is besloten en het standpunt is ingenomen
om het Woonwagenschap af te bouwen en de gemeenschappelijke regeling per
1-1—1985 te laten beëindigen. Het is nu twee jaar verder en hij vraagt zich
af in hoeverre en hoelang nog de gemeente nog zo'n zacht standpunt in moet
nemen, nu al te meer blijkt, dat er echt geen voornemen bestaat om tot
afbouw van het schap te komen.
De heer van de Merbel zegt, dat het destijds genomen besluit door de raad
uitermate correct is geweest. Hij zou willen meegeven aan de vertegenwoor
diger in het bestuur van het Woonwagenschap om niet na te laten bij voort
during het standpunt van de raad onder de aandacht te brengen. Hij vindt,
dat op een redelijke manier tot afbouw van het Woonwagenschap en beëindiging
van de gemeenschappelijke regeling dient te worden gekomen.
Wethouder Fakkers zegt dat de overgang van het takenpakket van het Ministerie
van C.R.M. naar het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
in 1979 heeft plaatsgevonden.
De heer van Halderen merkt op, dat er dan nog één jaar te gaan is, daar
dan de gestelde vijf jaar voorbij zijn.
Wethouder Fakkers zegt, dat door de raad in december 1981 het standpunt
is ingenomen om de gemeenschappelijke regeling te laten beëindigen op 1
januari 1985 en dat tot die datum een afbouw dient plaats te vinden van het
Woonwagenschap
De voorzitter merkt op, dat de vertegenwoordiger in het bestuur zeer zeker
het standpunt van de raad naar voren zal brengen.
De raad besluit vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van burgemeester en wethouders.