- 5 -
gemeenteraad zal komen om te praten over het genomen besluit van de raad,
hetgeen dan wel zal leiden tot het feit om met pijn in het hart alsnog in
te stemmen met wijziging van de gemeenschappelijke regeling.
De heer Koevoets vraagt zich af of het wel eerlijk is om nu uit de gemeen
schappelijke regeling te stappen. Zijn fractie concludeert dit namelijk uit
het voorstel, dat de raad nu wordt aangeboden.
De voorzitter antwoordt, dat het niet zo is dat de gemeente uit de gemeen
schappelijke regeling treedt.
De heer Koevoets vraagt zich af of het wel in het belang is van de woonwagen
bewonerwanneer de raad besluit om niet in te stemmen met de voorgestane
wijziging van de gemeenschappelijke regeling.
Zijn fractie heeft de negen afspraken goed gelezen en vraagt zich in dit
verband af waarom deze dan niet aanvaardbaar zijn. De afspraken zijn best
redelijk. Alleen voor afspraak twee is misschien iets te zeggen.
Zijn fractie vraagt of er bij dit agendapunt geen persoonlijke kwesties mee
spelen en of niet wijzigen van de gemeenschappelijke regeling een garantie
inhoudt voor beter functioneren.
Wethouder Fakkers antwoordt, dat de gemeente geen vetorecht in deze heeft.
Bij de gemeenschappelijke regeling zoals deze geldt voor het Woonwagenschap
is dit niet het geval. Het college stelt nu voor om niet in te stemmen met
de wijziging van de gemeenschappelijke regeling, daar de raad reeds in
eerder stadium een standpunt heeft ingenomen wat instemming met de wijziging
van de gemeenschappelijke regeling nu niet rechtvaardigt.
Hij merkt op, dat het wis en waarachtig in het belang van de woonwagenbewone
is, dat de gemeente zelf de gehele verantwoordelijkheid op zich neemt, daar
de hele wetgeving erop is gebaseerd, dat de gemeente-besturen de verantwoor
delijkheid krijgen die ze ook toebehoort, namelijk aanleg van een woonwagen
kamp met toezicht daarop enzovoorts. Worden de negen werkafspraken beoor
deeld, dan blijft er hooguit één taak over waarover te discussiëren valt en
die misschien niet tot de gemeente behoort.
via de wet wordt de zorg om te komen tot de aanleg van een standplaats voor
woonwagens duidelijk tot de taak van de gemeente gerekend.
Het in stand houden van de gemeenschappelijke regeling heeft op dit moment
tot gevolg, dat niet subsidiabele kosten worden omgeslagen over andere
gemeenten. Het college vindt dit niet juist, zeker niet ten aanzien van daar
waar sloopterreinen worden aangelegd, totaal ongesubsidieerd, in de grote
gemeenten. Deze kosten worden namelijk ook omgeslagen over de kleine gemeen
ten
Moet hiervoor de gemeenschappelijke regeling gehandhaafd blijven, dan vindt
hij dit minder juist, omdat het het belangrijkste is, dat iedere gemeente
eigen verantwoordelijkheid gaat dragen conform de wetgever.
Een en ander is destijds niet voor niets overgegaan van het Ministerie van
C.R.M. naar het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening, omdat het gewoon een taak van de gemeente is om zelf woonwagen
standplaatsen aan te leggen.
De wetgever staat een band voor van de woonwagenbewoners met de gemeente.
Het is dan ook zo dat een standplaats niet meer dan op anderhalve kilometer
van het dorp vandaan gevestigd mag worden. De band met de gemeente en ge
meenschap wordt uitsluitend verkregen wanneer de taken op het bord van de
gemeente worden gelegd en niet wanneer als tussenschakel een Woonwagenschap
functi oneert
Hij merkt nog op, dat er met betrekking tot dit agendapunt beslist geen
persoonlijke kwesties spelen. Er vindt hier uitsluitend een afweging van
belangen plaats, enerzijds het belang van de gemeente, anderzijds het feit,
dat de wetgever zelf zegt, dat woonwagenschappen dienen te worden opgeheven.
Het feit, dat het besluit tot niet wijzigen kan leiden tot beter functionere
kan naar zijn mening best opgaan. Als een gemeentebestuur de eigen verant
woordelijkheid draagt om met de woonwagenbewoners goede contacten te onder
houden, dan gelooft hij, dat een en ander beter kan functioneren, dan
wanneer een woonwagenschap min of meer als tussenschakel functioneert.