De wet verzet er zich niet tegen om halverwege het jaar met een verhoging te komen. Mevrouw Verhagen vindt halverwege het jaar te lang gaan duren en pleit voor een snellere behandeling. De voorzitter zegt toe dit op een zo kort mogelijke termijn te doen. Mevrouw Verhagen vraagt dit voor de eerst volgende vergadering, doch hooguit in de vergadering van februari 1979. De voorzitter zegt dit niet toe. Indien de schoolbesturen denken dat het anders zal worden dan ze kunnen veronderstellen, dan moet men in beroep gaan, want er dient wel een beroepstermijn in acht te worden genomen. Het college en de raad zullen toch samen moeten vaststellen welk bedrag per leerling een goed bedrag is. Mevrouw Verhagen zegt, dat het de schoolbesturen op deze manier onmogelijk wordt gemaakt alle verordeningen en voorschriften stipt na te leven. De voorzitter antwoordt, dat de raad er op moet vertrouwen, indien het college nadere informatie heeft, het er ook op korte termijn mee zal komen. Voor het inwinnen van informatie is het college ook van anderen afhankelijk. Mevrouw Verhagen deelt hierop mede, dat het college geen nadere informatie behoeft in te winnen, want de begrotingen van 1979 van de schoolbesturen zijn toch in het bezit van het college. De voorzitter merkt op, dat deze zaak ook eerst nog door de Com missie Onderwijs zal moeten worden behandeld. De heer Munters stelt, dat niet bewezen kan worden, dat de stel ling van mevr. Verhagen omtrent de reservering een onjuiste stel ling is. Dit vindt hij een bijzonder belangrijke zaak. Het college zal hiermede dan toch wel rekening moeten houden nu door haar is gesteld, dat dit uiterlijk in de vergadering van de raad van februari 1979 moet worden behandeld. De voorzitter antwoordt hem, dat hij reeds heeft gezegd, dat het college er op de kortst mogelijke termijn mee zal komen. Hij wil zich niet binden aan een datum. Er zal ook nog overleg moeten worden gepleegd met de Inspecteur en dit kost ook tijd. Hij deelt de heer Bos ten aanzien van het zoeken van een ander pand voor de Kopermolen, mede, dat hij dit maar afwacht, omdat tot i op heden niemand iets aan hem heeft gevraagd. De medewerking van de gemeente hangt voor 100% af van de plaats waar men een nieuwe Kopermolen denkt te gaan vestigen. Er bestaan regels en die zullen moeten worden nageleefd. Zou iemand aan het college vragen om hiervoor het bestemmingsplan te wijzigen dan is dit een zaak van de raad. Dit is echter geen zaak van veertien dagen. De heer van Dis vindt, dat het dan niet op de weg van het college ligt om eerst een afkoopsom te betalen en de volgende dag dan weer iets beschikbaar te stellen, want, dan profiteren zij hiervan wel twee maal. De heer Bos zegt, dat zijn verzoek zó moet worden uitgelegd, dat de gemeente bemiddelend optreedt bij het vinden van een ander pand. De voorzitter meent uit de filosofie van de heer van Dis te hebben begrepen, dat het zeekleigebied van West Brabant tot Zuid Holland zou moeten gaan behoren in het kader van de herindeling. Hoe het dan zal worden weet hij niet. Hij heeft wel eens de indruk, dat mensen van boven de Moerdijk moeite hebben om in West Brabant te integreren Hij deelt de heer Bos mede, dat het niet de bedoeling is om eventueel woningen voor 1 of 2 persoons huishoudens aan de dijken te bouwen. -2b-

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1978 | | pagina 193