- 6 Zelfs in 1979 blijven wij daar nog beduidend onder. Tevens is ons uit dit onderzoek gebleken, dat van een lijst van ongeveer 50 gemeenten uit West Brabant en Zeeland wij op 2 na het laag ste bedrag per leerling beschikbaar stellen. Uit dit alles blijkt, dat we ruim onder het gemiddelde zitten. Wij menen, ook al is onze gemeente dan wel eens een buitenbeentje, dat er hier toch iets mis moet zijn. De vraag die de fractie zich stelde was: Hoe komt dit en gaat dit niet ten koste van ons onderwijs? Uit diverse vergelijkingen is ons gebleken, dat het grote ver schil zich manifesteert in de gelden die uitgetrokken worden voor "instandhouding van het schoolgebouw en terrein", post 804.30 van de begroting. Uit diverse berekeningen blijkt dat in het door Uw college voorgestelde bedrag per leerling is opgenomen ƒ.33,49. Bij navraag is ons gebleken, dat dit normaal ongeveer 20% van het bedrag per leerling is. Bij het voorstel van het college haalt dit nog niet de 10%. Naar onze mening is een en ander niet geheel te rijmen met de werkelijkheid. Als normschool dient ingevolge de voorschriften een "in normale omstandigheden verkerende school" te worden genomen Bij Uv/ berekeningen, mijnheer de voorzitter, bent U uitgegaan van de nieuwe Openbare Basis School te Fijnaart. Het college veronder stelt met genoemde raming het schoolgebouw in stand te kunnen houden wegens het gebruik van allerlei nieuwe snufjes die minder onderhoud zouden vragen. Onze fractie betwijfelt dit echter zeer. En mocht dit wel het geval zijn, dan is dit geen school die valt onder de term "in normale omstandigheden verkerende". Bij ver goedingen per leerling kent men afwijkingen naar boven in verband met kleine scholen. Naar onze mening dient het bedrag per leer ling te worden gebaseerd op een normale school en moet het col lege dan niet alleen uitzonderingen maken naar boven voor kleine scholen, maar, als inderdaad de OLS van Fijnaart zo goedkoop in onderhoud is, ook uitzonderingen naar beneden maken. Een school die werkelijk draait onder normale omstandigheden mag hiervan niet de dupe worden en dient ook niet elke uitgave voor instandhouding van het gebouw te moeten aanvragen via artikel 72 van de Lager-onderwijswet 1920. Dit gaat ten koste van de gebou wen en zodoende ten koste van de omstandigheden waaronder onder wijs moet worden gegeven. Bovendien zit het gevaar erin, dat schoolbesturen op deze wijze gedwongen worden op andere zaken te beknibbelen om hun gebouw van de allernoodzakelijkste onder houdswerkzaamheden te voorzien. Onze fractie stelt U dan ook voor, het bedrag per leerling bij begrotingswijziging zo snel mogelijk te herzien en met ongeveer ƒ.20,a ƒ.30,per leerling te verhogen, zodat wij in casu qro de schoolbesturen niet met enorme financiële problemen gecon fronteerd worden in de toekomst. Geheel losstaand van dit betoog, mijnheer de voorzitter, wil onze fractie graag uitleg van het verschil, dat ontstaat tussen het vermenigvuldigen van ƒ.33,49 met 91 leerlingen is ƒ.3.047,59 en post 804,30 van de begroting, zijnde ƒ.4.062,41. Met nadruk willen wij opmerken, dat voorkomen dient te worden dat het onderwijs onderwerp van politiek wordt. Hoewel wij niet aan de indruk kunnen ontkomen dat zulks in het verleden wel is geschied

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1978 | | pagina 173