Het gaat hier echter om de intentie dat in de raad is opgemerkt of het wijs
is dat een wethouder van een kleine gemeente verschillende malen de voor
pagina's haalt van (gewestelijke) couranten met opmerkingen, die toch wel
schade kunnen doen aan het beleid, dat het college voert en waarbij zaken
aan de orde komen waarvan hij weet, dat een groot gedeelte van de raad deze
niet apprecieert. Hij weet dat de opmerkingen, die hij daar maakt, niet döt
weergeven wat ook de raad denkt. Hij is het wel eens dat hij daar dan niet
als wethouder zit. Op een gegeven moment zal hij zich zeer goed moeten
realiseren welke feitelijke functies onverenigbaar zijn. Hij dacht dat de
wethouder intelligent genoeg is om te begrijpen wat de bedoeling van de
raadsleden was. Een verwijzing door de wethouder naar artikel 25 is derhalve
niet voldoende.
De voorzitter verduidelijkt nog eens dat het hier^gaat om een functie die
onverenigbaar is in staatsrechtelijke zin. Hij wil het zo vertalen of dit
in politieke zin wel verenigbaar is. ^/niet
De heer Munters onderschrijft de woorden van de heer van Dis volledig.
Wethouder Fakkers wil hierop geen verder commentaar geven, De gemeenteraad
heeft altijd nog de bevoegdheid om artikel 07a van de gemeentewet toe ta
passen.
De heer Munters zegt dat hij dit antwoord van de wethouder ten aanzien van
de raad bijzonder onverstandig vindt om het in die zin te spelen. Dit ge
tuigt van weinig tact.
De heer Lauwers merkt op dat de voorstellen van het college de goedkeuring
van alle leden van het college moeten hebben. In feite moet het college dus
de kritiek die geuit is tegen wethouder Fakkers zich wel aantrekken, want
het is kritiek op zijn fungeren als wethouder. Het is dus kritiek op de
voorstellen die vanuit het college in de raad komen.
De voorzitter antwoordt hem, indien het voorstellen aan de raad betreft en
deze zijn niet met algemene stemmen tot stand gekomen, dit uit de voorstel
len blijkt. Andere besluiten die het college neemt worden niet altijd met al
gemene stemmen genomen, doch dit blijkt niet naar buiten. Dit ligt op het
terrein van de zelfbestuurstaak van het college. Als een lid van een college
hem voor de voeten zou lopen dan moet dit voor de raad ook consequenties
geven. Hij kan geen enkel aanwijsbaar punt noemen-en daar gaat het om en
niet om veronderstellingen-» dat nadelig heeft gewerkt op de besluitvorming
van het college. Zolang dat niet aan de orde is heeft hij. wat het functione
ren van het college betreft,b~~r geen moeilijkheden mee. Dit is zijn mening
over deze zaak.
Hij sluit hierna de beraadslagingen over de algemene beschouwingen.
Wijziging tarieven onroerend-goedbelastingen.
De heer Munters stelt voor om eerst het voorstel tot wijziging van de on
roerend-goedbelastingen te behandelen en daarna pas tot vaststelling van de
begroting te besluiten omdat dit met elkaar verband houdt.
De voprzitter heeft hiermede geen moeite en verdedigt nogmaals zijn stelling
dat de onroerend-goedbelastingen het sluitstuk van de begrtting zijn.
De heer Munters merkt op dat vaststelling van deze tarieven inhoudt dat er een
belastingverhoging te voorschijn komt van 18°/,. De invorderingskosten die de
gemeente aan het rijk moet gaan betalen zijn toch wel flink gestegen ten op
zichte van wat hiervoor tot nu toe werd gerekend. Een voor^- of nadeel, of
hrs je het ook wilt, is dat de scholen en de gebouwen aan de Stadsedijk niet
waren belast. Wanneer hij het aantal ha aan de Stadsedijk schat op 200 dan
maakt dit op een totaal van circa ƒ.4.000,nog niet dat verschil uit van
die ƒ.35.000,die hier geraamd zijn. Hierbij zitten dan wel de school
gebouwen en de natuurlijke aanwas. Een stijging van 17% in ê&n jaar tijd
vindt hij toch wel een forse verhoging.