- 5 -
Men kan niet alle scholen met elkaar gaan vergelijken, alhoewel het
systeem van de wet er wel op is gebaseerd. De wet geeft wel de moge
lijkheid, indien een school in een uitzonderingspositie verkeert,
om een hoger bedrag per leerling te krijgen.
Voor een bijzondere school is dit ter keuze van het schoolbestuur.
De Minister stelt uiteindelijk het bedrag voor zulk een school vast.
Voor de openbare scholen in bijzondere omstandigheden is de keuze aan
de gemeenteraad. De Minister zal uiteindelijk voor de twee openbare
scholen in Fijnaart en Heijningen, die in een uitzonderingspositie
verkeren, zeggen dat hij zoveel gulden reëel vindt. Dit heeft dan
consequenties voor de bijzondere scholen die niet in een uitzonde
ringspositie verkeren.
De Chr. Nat. School in Zwingelspaan heeft in 1974 een bedrag per leer
ling ontvangen van ƒ.321,16. Dit bedrag is in ieder geval al meer dan
het college thans voorstelt.
Hij is het niet met de heer Munters eens om er het volgend voorstel
bij te betrekken. Het gaat nu enkel om de vraag of de raad het eens is
met het voorstel van het college dat de twee openbare scholen in Fijnaart
en Heijningen in een uitzonderingspositie verkeren ten aanzien van de
andere normale bijzondere scholen in Fijnaart.
Is de raad het hiermede eens dan zal het college de Minister vragen ar
tikel 55 quater toe te passen.
Door de Minister zal dan een bedrag worden vastgesteld. Dit zal van
jaar tot jaar afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Over een jaar kan
de zaak misschien wel heel anders liggen.
De heer Kannekens is het met de toelichting eens omtrent het samen
gaan van de scholen in Heijningen. Hij waarschuwt er voor dat het niet
moet gebeuren zoals op Oudemolen is gebeurd waar drie scholen zijn ver
dwenen. In Zwingelspaan waren twee scholen, waarvan er nu nog één over
is, die bijna niet meer kan blijven bestaan. Wat wordt er in Heijningen
gedaan? Worden de mensen van buiten de bebouwde kom niet achtergesteld
bij de bewoners van de bebouwde kom? Men moet daarom voorzichtig zijn
wat betreft de samenvoeging van de scholen in Heijningen anders gaat
het precies dezelfde kant op als in Oudemolen. Dit moet men niet als
onvriendelijk beschouwen.
De heer van Dis is de mening toegedaan dat er een tegenstelling be
staat in zijn standpunt met dat van het college en met dat van verschil
lende andere raadsleden. Hij is van mening dat men het volle respect
voor iedere burger moet hebben, ook wat betreft de richting van het
onderwijs, die hij aan zijn kinderen wil geven. Uit gesprekken, die hij
in Heijningen gevoerd heeft, is gebleken dat men niet moet trachten het
onverzoenlijke te verenigen. De standpunten liggen daar zo vast, dat
het streven naar êên school naar zijn mening een praktische onmogelijk
heid is.
De voorzitter deelt hem mede dat door hem is gezegd:"het welhaast on
verenigbare te verenigen".
De heer van Dis zegt dat de verhoudingen daar zo liggen dat het college
niet moet beginnen aan het onmogelijke. In die opvatting, en dit wil
hij onderstreept zien, is een samengaan met de scholen in Fijnaart de
enig mogelijke oplossing, die voornamelijk ten goede zal komen aan de
kinderen die daar wonen.
De heer Kannekens stelt bij interruptie dat de heer van Dis dan voor
stander is om alle scholen uit de kleine kernen te laten verdwijnen.
De heer van Dis antwoordt hierop dat hij wil naar het best mogelijke
onderwijs voor de kinderen.