- 6 -
regeling moet komen. Tweemaal bij de begrotingsbehandeling in 1970 en
1971 heeft hij er al op gewezendat er aan gewerkt moest worden.
De voorzitter zegt dat het dan een late honorering is.
De heer Fakkers zegt vervolgens dat de voorzitter heeft gezegd dat de taak
stelling van de commissie "jeugd" was. Hij betoogt dat de voorzitter ook
wel weet dat er een brief ligt van de commissie waarin staat: "In het
raadsbesluit van 22 april 1971 staat inderdaad vermeld dat ingesteld
wordt een Commissie Jeugdbeleid, -sport en -recreatie". Nu meent de voor
zitter er de commissie op te moeten wijzen dat de bevoegdheden niet verder
strekken dan het terrein van de "jeugd", constateerde dan verder dat de
commissie haar werkterrein heeft vergroot en buiten de grenzen treedt als
aangegeven in de verordening. Deze stelling is voor de commissie volkomen
onaanvaardbaar. De oud voorzitter van de raad heeft in alle toespraken,
bij meerdere raadsdiscussies en in vele gesprekken er steeds op gewezen
dat het woord "jeugd" ruim opgevat mag en moet worderu
Het college zelf heeft indertijd een niet onaanzienlijke uitbreiding van
het werkterrein ingevoerd.
Bij schrijven van 10 augustus 1971 reeds vroeg het college aan de commis
sie een advies uit te willen brengen over de tarieven van de gemeentelijke
accommodaties. Nog onlangs bereikte de commissie een verzoek om advies
terzake van de verhuur van een sportveld aan de voetbalvereniging F.S.V..
Afgaande op de enge interpretatie die het college thans aan het woord
"jeugd" wenst te geven rijst de vraag op welke gronden het college inza e
bovenvermelde kwesties het advies van de commissie heeft gevraagd. Met de
beste wil terzake kan deze enge interpretatie niet teruggevonden worden.
Verder vraagt hij hoe de taakverdeling binnen het college van burgemeester
en wethouders is: de ene keer wordt gezegd dat de heer van der Werf spor -
zaken behandelt, terwijl later uit de krant valt te lezen dat de heer
Evers zulks doet.
De voorzitter deelt de heer Kannekens mede dat zijn opmerking op een mis-
verstand moet berusten. Door hem - voorzitter - is namelijk helemaal niet
gesteld dat de commissie een slecht beleid voert, integendeel. Hij heeft
benadrukt dat de commissie enthousiast aan het werk is gegaan en binnen
een vrij korte tijd zelfs een behoorlijke verordening op tafel heeft ge
legd. Al kan men deze verordening op zichzelf als een goede kwalificeren,
dan betekent dat nog niet dat die zonder meer kan worden overgenomen. Op
grond van bepaalde consequenties daarvan meende het college vooralsnog
deze verordening niet te kunnen overnemen. De financiële consequenties
van de door de commissie ontworpen verordening waren niet verwerkt in de
begroting 1972. Het college heeft in de loop van het begrotingsjaar deze
verordening gekregen en dan kan men eenvoudig, zo heeft hij het gesteld
- als de raad uitgaat van een goed beleid en kennis heeft van bestuur en
administratie er niet van uitgaan dat een dergelijke ingrijpende ver
ordening verwerkt wordt in de loop van de begrotingsperiode.
Hij deelt de heer Fakkers mede dat de taak van de commissie in de verorde
ning staat omschreven. Dat neemt niet weg dau het college als er een
dergelijke commissie is, waarvan men meent te mogen veronderstellen een
bepaalde mate van deskundigheid op zeker terrein te kunnen inbrengen
daarnaast ook die commissie nog een keer kan gebruiken als een advies-
orgaan ad hoe, temeer wanneer het zaken betreffen die min of meer op het
terrein van de commissie liggen. Hij vindt dat niet een uitbreiding van
de taak als zodanig, welke de commissie krachtens de verordening heeft
toegewezen gekregen. Er zit een heel verschil in en men behoeft dan ook
niet dergelijke zware brieven te schrijven. Het college zou onverstandig
doen om een dergelijke inbreng van de commissie die eenmaal bestaat, nu
ook niet ten nutte te doen komen aan het beleid in het algemeen.