- 14 -
En gaven van hart. Mijnheer Munters, ik herinner me nog héél goed de eerste
maal toen ik U met mijnheer van Sprundelonze oud-collega, ontmoette in de
Jacob van Rijsoordstraat in Rhoon. Die eerste indruk was heel prettig,
geestig, hartelijk. Ik herinner me ook, dat ik heel kort daarna al aan het
onverdeeld prettige twijfelde. Ik herinner me ook dat ik weer een tijdje
daarna me realiseerde dat ik daar een beetje terecht aan getwijfeld had.
Maar ik realiseer me nu: dat mijn eerste indruk toch volkomen terecht was.
Tussen die indruk en die realisering - men mag ook zeggen de realisatie van
die indruk liggen ruim 6 jaar b. en w.. Ik heb U toen goed leren kennen.
Als wethouder, als kerkvoogd, als raadslid, als Strieneman, als feestende
huisvader, als dit als dat en zo voort.
Kan het U verbazen dat ik soms niet meer wist wie ik nu leerde kennen? En
óf ik wel iemand leerde kennen? En kan het U verbazen dat ik daaromtrent
niet altijd wijzer werd? En dat dan de twijfels wel weer eens opkwamen?
Dat ik dan gewiekste en vindingrijke en wel vermakelijke valkuilen vreesde,
ook waar ze niet bleken te zijn? Dat ik - U bezig ziende op zeer glad ijs met
twee verschillend geslepen schaatsen en twee of meer hoeden op - wel eens
hoopte op Uw duidelijk zicht- en hoorbare val?
Tenslotte hebben we elkaar toch leren kennen.
Die kennismaking heeft zich voltrokken in het spanningsveld van twee gezegden.
Een Brabants en een Grieks. Het Brabantse: Je moet nooit zeggen wat je weet
maar wel weten wat je zegt. En het Griekse: Spreek het uit verberg het niet
in Uw geest - opdat wij het beiden weten. We hebben die gezegden - ook onge
noemd - zien botsen, en er in eerlijkheid, in harde eerlijkheid over gepraat,
met mijnheer van Sprundel, mijnheer Evers en allen die ons bijstonden in ons
werk.
Ja, gaven van hart.
Ik heb U tenslotte werkelijk leren kennen, niet alleen als wethouder, bestuurs
lid, of in welke functie dan ook, maar als méns. Ik ben er blij om, dót ik U
heb leren kennen.
Ik heb U leren kennen als iemand met gevoel. Gevoel en liefde voor zijn gezin,
zijn kerk en zijn dorp. Ik herinner me nog heel goed dat U tegen mij zei,
bij onze tweede kennismaking, waarom doe ik dit; ik hou ontzettend veel van
Fijnaart.
Ik heb U leren kennen als iemand die geschonken vertrouwen niet beschaamt,
als het vertrouwen was. Het spijt mij, zoals het mijnheer Evers spijt, dat
U onze kring moest verlaten. We hopen dat er iets van de goede gegroeide
verstandhouding mag blijven. We zijn U met name nogmaals dankbaar voor dat
laatste jaar waar we nog meer tot elkaar zijn gekomen en waar we nog meer
in goede collegialiteit hebben kunnen doen. We hopen nogmaals dat die goede
verstandhouding mag blijven en natuurlijk ook dat burgemeester en wethouders
Uw vertrouwen mogen houden.
Mijnheer Munters,ik wens U, Uw lieve vrouw en Uw drie dochters die wel Uw
kostbaarste bezit waren en zijn bij al dat an.iere aan functie en relatie
het allerbeste toe, namens burgemeester en wethouders, en de raad dezer ge
meente. Het ene geschenk dat U krijgt laat Uw wethouderstijd, nu Uw verleden
tijd, zien. Het andere laat een ander, jongste verleden zien. Wij hopen dat
U er in de toekomst nog heel lang een beetje tijd voor zult hebben om er
van kennis te nemen.
Ik dank U wel en ik wil U nog graag deze geschenken overhandigen.
De heer Munters: U had me geen groter plezier kunnen doen. Het is bijzonder,
iedereen hartelijk dank.
De voorzitter: Mejuffrouw, mijne heren we gaan zo meteen naar het etablisse
ment. Ik hoop dat U ons allemaal vergezelt. Is er iemand die nu nog iets
tegen mijnheer Munters wil zeggen? Dan kan dat. Het hoeft helemaal niet. Ik
hoop namens U allen gesproken te hebben.
Is er iemand die het nog wil doen, hij ga zijn gang.