Voorstel tot wijziging Algemene Politieverordening (wijziging 14 inzake parkRen-
excessen e.a.
De heer Bos; Terecht mijnheer de voorzitter verwijst U in de toelichting op dit
agendapunt, dat de thans geadviseerde wijzigingen voornamelijk betreffen het
tegengaan van parkeerexcessen. In artikel 85 van het Wegenverkeersreglement
is aan de gemeenten het recht gegeven bij plaatselijke verordening daarvoor
regels te stellen.
Wanneer men echter het bij artikel G5 behorende commentaar leest, zal men di
rect de volgende passage opmerken: "Het is uiterst moeilijk het begrip parkeer
exces te omschrijven. De wetgever heeft blijkbaar de juiste omlijning van het
begrip parkeerexces aan de rechterlijke macht willen overlaten. Als leidraad
zou men wellicht kunnen aanhouden, dat onder parkeerexces valt ieder naar
omstandigheden onbehoorlijk gebruik van de weg ten behoeve van het parkeren
op plaatsen waar dit overigens wel is toegestaan". Daarna volgen enkele dui
delijke voorbeelden.
Het is nu juist dit commentaar dat mij noodzaakt mijnheer de voorzitter bij Uw
voorstel enkele opmerkingen te plaatsen en wijzigingen voor te stellen.
Artj-.^el 3 lid 1: Wanneer wordt het uitzicht op hinderlijke wijze belemmerd?
De één zal dit hinderlijk vinden op een afstand van 4, de ander op een afstand
van 40 meter. Zoals hier omschreven zou elk geval op zich aan het oordeel van
de rechterlijke macht zijn, met alle omslachtige gevolgen van dien. Is het niet
e er dit artikel als volgt te laten luiden: "Het is de eigenaar, houder of
bestuuder van een voertuig met een lengte van meer dan zes meter en/of een
hoogte van meer dan twee meter verboden dit tussen zonsopgang en zonsonder
gang te doen of te laten staan op een afstand korter dan 10 meter bij, voor,
naast of achter een bewoond perceel op zodanige wyze, dat daardoor het
uitzicht vanuit dat perceel voor de bewoners op hinderlijke wijze wordt belem
merd"?
9» 122 punt 1t maar meer nog het daaraan gekoppelde punt 2.
Op zichzelf genomen kan er weinig bezwaar bestaan tegen wat bij punt 1 is om
schreven. Practische bezwaren kunnen echter wel gelden ten aanzien van de
bij punt 2 bepaalde tijdslimiet. Laat ik hierbij een voorbeeld mogen aanhalen.
De plaatselijke garagebedrijven beschikken in hun bedrijfsgebouwen in het alge
meen over weinig ruimte, terwijl er meostal ook geen gelegenheid is de bestaar>-
de bedrijfsruimte door middel van uitbouw te vergroten. In de praktijk blijkt,
dat velen die op vrijdag hier de plaatselijke beurs bezoeken, van de gelegenheid
gebruik maken hun auto een service— of onderhoudsbeurt te laten geven bij de
plaatselijke garagehouders. Voor het ter beurze gaan wordt de auto gebracht, na
afloop weer opgehaald. Met de bepaling onder 2, waar de tijdslimiet wordt gesteld
op een half uur, worden deze plaatselijke bedrijfjes voor grote moeilijkheden
geplaatst, Hen die moeilijkheden doelbewust op de nek te schuiven, kan nooit de
bedoeling van de plaatselijke wetgever zijn.
Ik zou U derhalve willen voorstellen het laatste gedeelte van punt.2 als volgt
te willen wijzigen, namelijk die niet meer dan twee uur vergen".
Artikel 11, 129 Met deze bepaling mijnheer de voorzitter wordt het gestelde
bij artikel 3 lid 1 nog oens extra overtrokken. Een dergelijke bepaling zou mogelijk
tot willekeur aanleiding kunnen geven. Dit dient mijns inziens te allen tijde
te worden vermeden. Ik zou U daarom de volgende wijziging willen voorstellen:
"Burgemeester en wethouders zijn in bijzondere gevallen bevoegd" enz.
De voorzitter: Welk artikel bedoelt U mijnheer Bos?
De heer Bos: Artikel 11 125 Misschien was het beter te stellen:
"Burgemeester en wethouders zijn in bijzondere gevallen, gehoord de raad, be
voegd" enz.
V