- 2 -
Het is echter vrij reëel om in het tarief tot uitdrukking te brengen
de mate, waarin de eigenaren van eigendommen van de gemeentelijke werkzaam
heid profiteren.
Ook in onze verordening is een differentiatie aangebracht en wel voor
gebouwde eigendommen.
a* voorzien van verlichting en trottoirs 21% der belastbare opbrengst,
b. voorzien van verlichting doch zonder trottoirs
of voorzien van trottoirs doch zonder verlichting 20% der belastbare
opbrengst;
c. zonder verlichting en zonder trottoirs 19% der belastbare opbrengst.
Daarnaast is in een aparte verordening de rioolbelasting geregeld als billijke
bijdrage in de ten laste van de gemeente komende kosten voor aanleg en
onderhoud riolering.
De belastingplichtigen blijven hier (het is immers een verordening
gebaseerd op artikel 280) de eigenaren van percelen aangesloten of aansluit-
baar op het riool.
Bij een nadere beschouwing van bovenvermelde kostenfactoren blijKt uat
de aanleg en onderhoud van het rioolbuizennet dient ten behoeve van het
vervoer van afvalwater, dat is samengesteld uit:
1. hemelwater (dat op de openbare weg valt en via de straatkolken in de
riolering terecht komt, anderzijds via de daken en ongebouwde eigendom
men door de regenpijpen en de huisriolering wordt afgevoerd)
2. huishoudafvalwater (gootsteen, badkamer, douchecel, toiletten);
3. afvalwater van bedrijven en industrieën.
ad 1
Door de aanleg van riolering ontstond voor de gebouwde eigendommen de moge
lijkheid van lozing en een goede afvoer van hemelwater is een voorziening
die terugslag heeft op de waarde van een gebouw.
De zakelijk genot hebbende (eigenaar) heeft hiervan profijt en dient dan
ook in de belasting te worden betrokken.
ad 2 en 3:
Wat dc onderhoudskosten en zuiveringskosten betreft (zuivering spreekt eers
doch des te meer bij de realisering van een zuiveringsinstallatieJ zowel
van de huishoudingen als van bedrijven kan het standpunt ingenomen worden
dat het minstens zo redelijk is deze lasten te verhalen zowel op de ge
bruikers (vervuilers) als op de eigenaren van de percelen.
Argumenten: a. de gebruikers behoeven door de aanwezigheid van riolering
geen kosten te maken voor het ledigen van b.v. zinkputten;
b. voor de heffing van reinigingsrechten (voor het verwijderen
van vaste afvalstoffen) worden vrijwol overal de gebruikers
van de percelen aangeslagen. Waarom zouden dan voor de
vloeibare afvalstoffen andere belastingplichtigen gesteld
moeten worden?
Op grond van vorenstaande zou het verhaal van de rioleringskosten als
volgt kunnen worden geregeld: