I Omtrent cle in voorbereiding zijnde rugclingon, waardoor de gemeente meer financiële armslag zal kunnen verkrijgen, kan het volgende worden medege deeld O Verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Artikel 273 der gemeentewet, zoals dit artikel zal komen te luiden indien het bij Koninklijke Boodschap van 22 maart 1968 ingediende wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen tot wet wordt verheven, kent aan de gemeenten een algemene bevoegdheid tot het heffen van belasting ter zake van onroerend goed. Van deze heffing zijn echter uitdrukkelijk uitgezonderd de cultuurgrond voor land- en bosbouw. In de onderhavige heffing kunnen zowel de zakelijk gerechtigden als de gebrui kers worden betrokken. Alsdan zullen de bestaande bijzondere bevoegdheden van de gemeenten om be lasting ter zake van onroerend goed te heffen, te weten de bevoegdheid tot het heffen van de straatbelasting, de baatbelasting, de bouwterreinbelas^- ting en de brandverzekeringsbelasting vervallen (met uitzondering van de zogenaamde bouwgrondbelasting). Bij een overgangsregeling wordt echter aan de gemeenten de bevoegdheid toe gekend om gedurende een tijdvak van ongeveer tien jaren na de inwerkingtre ding van de nieuwe regeling, in plaats van benutting van de mogelijkheden welke die regeling zal bieden, op grondslag der huidige wettelijke bepalingen de thans bestaande gemeentelijke belastingen ter zake van onroerend goed te heffen, waaronder nieuwe opcenten op de grondbelasting en op de personele belasting (zulks tegen betaling van de perceptiekosten aan het rijk). De ge meenten die van deze bevoegdheid gebruik maken krijgen ook nog de hoofdsommen van de grondbelasting en de personele belasting, voor zover in de gemeente geheven, uitbetaald. Verwacht wordt dat deze maatregel voor het eerst in 1969 (doch slechts ge deeltelijk) effect voor de gemeenten kan sorteren. Behalve het bedrag van ruim fa 100 miljoen dat voor het rijk is gemoeid met het vervallen van de opcenten op de grond- en de personele belasting, zal het rijk nog een deel van zijn eigen belastingcapaciteit tot een bedrag van circa f. 100 miljoen afstaan, teneinde ruimte te scheppen voor de heffing van nieuwe gemeentelij ke belastingen ter zake van onroerend goed. Aangezien het wetsontwerp geen limiet bevat voor de totale opbrengst van de nieuwe te creëren gemeentelij ke belasting ter zake van onroerend goed, kan de verbetering van de finan ciële positie van de gemeenten voorzover die afhankelijk is van een verzwaring van de druk op de contribuabelen niet met een exact bedrag worden aangege ven. In de memorie van toelichting wordt, teneinde de gedachten te kunnen bepalen, uitgegaan van een - toch zeker mogelijke - drukverzwaring van 1DG miljoen. De totale verbetering van de financiële capaciteit van de gemeenten zou dus kunnen worden gesteld op 300 miljoen. Omtrent de hoogte van de te heffen nieuwe belastingenwanneer deze in deze gemeente geheven zullen kunnen worden en in hoeverre deze nivellerend kan werken op de plaats gehad hebbende belastingverhogingen is thans nog nieis bekend. Wet uitkering wegen. Ingo-'olgo de tot stand gekomen Wet Uitkering Wegen zullen via een provinci ale verdeelverardcning gelden aan de gemeenten beschikbaar worden gesteld, voor onder andere tertiaire en quartaire wegen. In deze begroting is een raming van deze uitkering gedaan naar rato van de van de provincie ontvangen voorschotten. Over de definitieve gevolgen van deze wet kunnen thans nog geen nadere me dedelingen warden gedaan.

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1969 | | pagina 27