- 7 - Degene die van deze bevoegdheid gebruik wenst te maken dient daarvan uiter lijk op de dag van ingang van zijn ontslag aan burgemeester en wethouders ken nis te geven. 2. Ten aanzien van de gewezen belanghebbende die van do bevoegdheid, als be doeld in het vorige lid, heeft gebruik gemaakt, vinden de artikelen van dit hoofdstuk overeenkomstige toepassing. Artikel 20. 1. Een verzoek van de belanghebbende, de gewezen belanghebbende of rechtverkrij genden van de overleden belanghebbende om toekenning van spaarpremie wegens betalingen, bedoeld in artikel 17, kan,behoudens in de gevallen van ontslag en overlijden, slechts na afloop van het kalenderjaar waarin deze betalingen zijn verricht bij burgemeester en wethouders worden ingediend en dient te geschieden door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier. 2. De verzekeringsinstellingen verstrekken aan de betrokkenen, bedoeld in het vorige lid, op hun verzoek een voor zoveel nodig ingevuld en getekend for- mulier, door burgemeester en wethouders vastgesteld. 3. De spaarpremie wordt zo spoedig mogelijk aan de belanghebbende, gewezen be langhebbende of rechtverkrijgenden van de overleden belanghebbende uitgekeerd. HOOFDSTUK IV. OVERGANGSBEPALINGEN. Artikel 21. 1. Bedragen door een belanghebbende gespaard op een bijzondere spaarrekening in de zin van de Spaarverordening 1964 worden geacht te zijn gespaard op een bijzon dere spaarrekening in de zin van deze verordening. 2. Het bepaalde in artikel 9 en in het vorige lid is van overeenkomstige toepas- ding ten aanzien van de gewezen ambtenaar in de zin van de Spaarverordening 1964 die gebruik maakte van de hem in artikel 4 dier regeling verleende be voegdheid en wiens laatstgenoten bezoldiging in de betrekking waaruit hem ontslag met recht op wachtgeld of uitkering is verleend, niet meer bedroeg dan het in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde maximum. Artikel 22. 1. De ambtenaar in de zin van de Spaarverordening 1964 op wiens bijzondere spaar rekening in de zin dier verordening op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening een vóór 1 januari 1969 op zijn bezoldiging ingehouden bedrag uitstond en die niet de hoedanigheid van belanghebbende in de zin van deze verordening verkrijgt, komt in aanmerking voor toekenning van een spaar premie. 2. De spaarpremie bedraagt voor elk kalenderjaar - een gedeelte van een kalen derjaar, indien dat niet is het jaar van inhouding, voor een vol kalender jaar gerekend gedurende hetwelk de desbetreffende bedragen op de in het vorige lid bedoelde bijzondere spaarrekening hebben uitgestaan of ingevolge artikel 12 moeten worden geacht te hebben uitgestaan, een evenredig deel van de spaarpremie waarop de betrokkene ingevolge de Spaarverordening 1964 aan spraak zou hebben gehad indien de verordening niet was ingetrokken en het voor de toekenning van een spaarpremie bepaalde aantal van vier kalenderja ren was vervuld.

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1969 | | pagina 115