- 6 -
HOOFDSTUK III.
VFRRICHTE BETALINGEN T.O.V. BESTEDINGSOBJECTEN
HET AANSPRAAK OP EN TOEKENNING VAN SPAARPRE'TlE.
Artikel 17.
Belanghebbende, die niet of niet tot het maximaal toegestane bedrag op in arti
kel 3 van hoofdstuk II aangegeven wijze aan de in deze verordening vervatte re
geling deelneemt, kan aan die regeling deelnemen door het voor prcmietoekenning
in aanmerking brengen van door hem verrichte betalingen:
a. ter voldoening van premies verschuldigd ingevolge een of meer overeenkomsten
van levensverzekering;
b. ten behoeve van één of meer bestedingen, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder
B, van de Spaarvarordening 1964, zoals die regeling laatstelijk luidde, waar
voor hij in 1968 betalingen heeft verricht welke hij voor premietoekenning in
het kader van ovengenoemde verordening in aanmerking heeft gebracht.
Artikel 18.
1. Indien belanghebbende in het laatstvorlopen kalenderjaar bedragen heeft uitgege
ven wegens het verrichten van betalingen als bedoeld in artikel 17, heeft hij
ten laste van de gemeente aanspraak op een spaarpremie van 25>/0 van het in dat
kalenderjaar te dier zake uitgegeven totaalbedrag, voor zover dat bedrag niet
te boven gaat het verschil tussen enerzijds zoveel maal 42,als het tijdvak,
gedurende hetwelk hij in dat kalenderjaar zonder onderbreking belanghebbende is
geweest, maanden een gedeelte van een maand voor een maand gerekend - telt,
en anderzijds het totaal van de in dat tijdvak op zijn bezoldiging ingehouden be
dragen.
2. Indien degene die als gevolg van de omstandigheid dat zijn bezoldiging meer is
gaan bedragen dan het in artikel 1, eerste lid, bedoelde maximum niet langer
als belanghebbende kan worden aangemerkt, in het laatstverlopen kalenderjaar -
waarin de bezoldiging van betrokkene meer is gaan bedragen dan evenbedoeld ma
ximum - bedragen heeft uitgegeven wegens betalingen als bedoeld in artikel 17,
heeft hij aanspraak op een spaarpremie van 2£p/o van het te dier zake door hem in
dat kalenderjaar uitgegeven totaalbedrag, voor zover dat bedrag het met overeen
komstige toepassing van het gestelde in het eerste lid berekende verschil niet
te boven gaat,
3. Indien belanghebbende in het tijdvak tussen het begin van het kalenderjaar waar
in hij is ontslagen en de datum van zijn ontslag bedragen heeft uitgegeven wegens
betalingen als bedoeld in artikel 17, heeft hij aanspraak op een spaarpremie van
2£P/o van het te dier zake door hem in evengenoemd tijdvak uitgegeven totaalbedrag,
voor zover dat bedrag het met overeenkomstige toepassing van het gestelde in
het eerste lid berekende verschil niet te boven gaat.
4. Indien belanghebbende overleden is en in het tijdvak tussen het begin van het
kalenderjaar waarin hij is overleden en de datum van zijn overlijden bedragen heeft
uitgegeven wegens betalingen als bedoeld in artikel 17, hebben de rechtverkrij
genden van de overledene aanspraak op een spaarpremie van 25P/o van het te dier
zake door de overledene als belanghebbende in evengenoemd tijdvak uitgegeven
totaalbedrag, voor zover dat bedrag het met overeenkomstige toepassing van het
gestelde in het eerste lid berekende verschil niet te boven gaat.
Artikel 19.
1. In geval van ontslag met recht op wachtgeld of uitkering is de gewezen belang
hebbende, zolang hij niet wederom belanghebbende in de zin van deze verordening
is geworden, bevoegd gedurende het tijdvak dat hij recht heeft op wachtgeld of
uitkering, maar niet langer dan vijf jaar, de door hem verrichte betalingen als
bedoeld in artikel 17 voor premietoekenning in aanmerking te brengen.