- 2 -
b. spaarinstelling: spaarbank, handelsbank, landbeuwkredietinstelling, bouw-
kas, spaarfonds en daarmede vergelijkbare rechtspersoonlijkheidbezittende
instellingen, waarvan het bestuur zich bereid heeft verklaard te voldoen
aan de bepalingen van deze verordening;
c. overeenkomst van levensverzekering: een overeenkomst van levensverzekering
als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op het Levensverzekeringbe-
drijf (Stbl. 1922, 716), welke is aangegaan met een verzekeringsinstelling
die in het bezit is van een verklaring van de Verzekeringskamer, als be
doeld in artikel 18 van evengenoemde Wet, en waarvan het bestuur zich be
reid heeft verklaard te voldoen aan de bepalingen van deze verordening,
en is gesloten door do belanghebbende of diens echtgenoot hetzij op het
eigen leven, hetzij op dat van zijn echtgenoot of zijn eigen, aangehuwde of
pleegkinderen, mits:
1e. een verzekeringspremie is verschuldigd van ten minste 25,per jaar;
2e. de polis niet tot zekerheid is bezwaard of overgedragen;
3e. de overeenkomst, voor zover het tijdstip van uitkering niet wordt be
paald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd
van ten minste vijf jaren;
4e. de overeenkomst niet uitsluitend een risicoverzekering inhoudt;
d. wachtgeld: wachtgeld als bedoeld in de Wachtgeldverordening;
e. uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 4 van de Uitkeringsverordening,
alsmede een uitkering als bedoeld in artikel 1 van de Uitkeringsverorde
ning functioneel leeftijdsontslag.
HOOFDSTUK II.
BIJZONDERE SPAARREKENING
Par. 1. Inhouding van spaarbedragen op ambtelijk inkomen met aanspraak op en
toekenning van spaarpremie.
Artikel 3.
1. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende wordt bij de uitbetaling van zijn
bezoldiging een op hele guldens afgerond bedrag ingehouden. Dit spaarbedrag
bedraagt niet meer dan 42,per maand.
2. De inhouding gaat uiterlijk in bij de uitbetaling van de bezoldiging over de
tweede maand volgende op die waarin het verzoek is ingediend.
3. Het spaarbedrag wordt gestort op een door de belanghebbende te zijnen name bij
een spaarinstelling geopende bijzondere spaarrekening.
4. Indien een spaarinstelling de bepalingen van deze regeling niet nakomt, kun
nen burgemeester en wethouders bepalen dat geen verdere spaarbedragen, als
bedoeld in het eerste lid, naar deze spaarinstelling mogen worden overgemaakt.
Artikel 4.
1. Het verzoek, bedoeld in artikel 3, lid 1, dient behoudens het bepaalde in het
volgende lid te geschieden door middel van een door burgemeester en wethou
ders vastgesteld aanmeldingsformulier. Dit verzoek wordt bij burgemeester en
wethouders ingediend, nadat de belanghebbende met gebruikmaking van hetzelfde
formulier de door hem gekozen instelling heeft verzocht te zijnen name een
bijzondere spaarrekening te openen.
2. Degene, die reeds een spaarbedrag van zijn bezoldiging liet inhouden op grond
van de "Spaarverordening 1964" wordt geacht het schriftelijk verzoek, bedoeld
in artikel 3, lid 1, te hebben gedaan, tenzij hij schriftelijk heeft medegedeeld
geen inhouding van een spaarbedrag meer te wensen. In voorkomende gevallen
wordt het in te houden bedrag verminderd tot het in artikel 3, lid 1, genoem
de maximum.