- 4 -
1e. de voorwaarde, die door Uw college zelf gesteld is, namelijk dat er geen
bijbouw kan worden gedaan;
2e. de door Uw Raad vastgestelde bouwverordening;
3e. het door Uw Raad vastgestelde bestemmingsplan;
4e. het feit dat de geldigheidsduur van de vergunning is verlopen.
De wot laat geen enkele speelruimte toe; wettelijk is het zelfs niet mogelijk
dat Uw Raad een ander besluit zou nemen dan dit beroep ongegrond te verklaren.
Het is een volstrekte onmogelijkheid ik herinner U aan het geval van de garage
van de heer Jongmans in de Hazebrouckstraat - dat Uw Raad een ander besluit
zou nemen dan door het college wordt voorgesteld.
Mijnheer van der Werf, ik mag hopen, dat de heer Kannekens zelf een aanvraag
in dient voor een volwaardige, normale woning, die hij daar voor bedrijfsdoel
einden nodig heeft, In het algemeen gezegd, een woning die er mag staan op grond
van de bebouwingsvoorschriften, die bij het bestemmingsplan in hoofdzaak horen.
Als hij een aanvraag voor een woning had ingediend bij een champignonbedrijfeen
akkerbouwbedrijf, een landbouwbedrijf, een kippenfarm, dan was het probleem er
niet. Hij heeft het echter niet gedaan en - ik wil er heel duidelijk bij zeggen -
hij heeft het ook in 1961 niet gedaan. Het beroep op de woningnood gaat ook
niet op. Kannekens wilde een huis bouwen, hij kon en hij kan dat in deze bebouw^
de kom en in 1961 kon hij dat nog in twee bebouwde kommen. Hij heeft het niet
willen doen in de bebouwde kom en niet alleen omdat houtbouw goedkoper was.
Oorspronkelijk heeft hij namelijk een aanvrage ingediend voor een stenen huis,maar
ook het college zei toen: "wij kunnen geen vergunning verlenen voor de bouw
van een stenen huis op agrarisch gebied". Dit is een beleid van het vorige
college, waarmee dit college nu zit opgescheept. Men had het beter helemaal
niet kunnen doen en men had hem en vele anderen beter aan de gedachten kunnen
wennen dat zij, die in een agrarisch gebied beroepshalve niets te maken hebben,
hoezeer het college het ook spijt, daar krachtens bepalingen vastgesteld door
Uw Raad niet dienen te wonen. Dat kan niet meer in Nederland van 1968. Dat is
namelijk het centrale punt. Dit heeft dus met de woningnood niets te maken.
Het heeft te maken met een op zichzelf zeer begrijpelijke voorkeur van de heer
Kannekens om in het agrarisch gebied te wonen.
Ik moet dan ook, mijnheer Evers, Uw twee voorstellen - menselijk gesproken begrijpen
wij U volledig - met kracht afraden. Uw college kan niet anders.
In de eerste plaats stelt U voor om dit punt van de agenda te verwijderen. Dat
kunt U niet. De Wet draagt U op om deze voorziening te horen. Om "ja" te zeg
gen of om "nee" te zeggen. U kunt niet anders dan "ja" zeggen, omdat deze man
zijn recht vraagt. Hij moet het recht van Uw raad hebben al krijgt hij het he
laas in negatieve zin -.
Het tweede punt om alle aanvragen voor houten keten bij de Raad te brengen is
onmogelijk. Ingevolge de Woningwet worden de bouwvergunningen door burgemeester
en wethouders verleend. Het beroep tegen de beslissingen van burgemeester en
wethouders is opgedragen aan Uw raad. U zet de zaken dus op zfn kop, als U
de beroepsinstantie dus belast met de behandeling van de aanvragen in eerste
aanleg. In wezen kunt U maar één ding; dat is iedere keer als er bestemmings
plannen met de daarbij behorende bebouwingsvoorschriften aan Uw Raad ter vast
stelling worden aangeboden, protesteren als die voorschriften en die bestem
mingsplannen U niet bevallen. U kunt ook voorstellen om de daar geldende be—
stemmings- en bebouwingsvoorschriften zo te veranderen, dat het de burger,
die daar dus beroepshalve niets te maken heeft, mogelijk wordt gemaakt daar te
wonen. Gedeputeerde Staten zullen zo'n wijziging zelfs niet eens in overwe
ging kunnen nemen, laat staan goedkeuren. U staat inderdaad voor het keiharde
feit, onsympathiek, maar noodzakelijk in ons overvolle land, dat iemand op
agrarisch gebied niet kan wonen, tenzij hij beroepshalve er iets te maken heeft.