- 2 - Dat rapport - waarop U nooit bent terug gekomen - hoeft U op 11 mei 1967 be reikt. Ik vind het vreemd dat U het college bijna een jaar lang in de waan laat dat deze zaak daarmee naar behoren is opgehelderd en dat U dan weer na zoveel maanden op deze zaak terug komt. Wij hebben U op de vraag, gesteld in de raadsvergadering van 21 maart 1968, schriftelijk antwoord gegeven, waarvan de strokking hetzelfde is als het rapport dat ik net heb aangehaald. □p ons verzoek zijn inmiddels drie personen in de Wilhelminastraat bereid ge vonden voortaan zelf voor het onderhoud van hun voortuintjes zorg te dragen, terwijl de mogelijkheid bestaat dat dit in de toekomst nog door enkele andere personen zal worden gevolgd. Indien er nu sprake van zou zijn dat het hier gaat om het verstrekken van gemeentediensten zonder betaling, dan verzoek ik U er toch wel rekening mede te houden, dat, indien dit zo is, zulks gebeurd is en nog steeds gebeurt, omdat die zelfde bewoners destijds bereid werden gevonden om stukjes van hun grond af te staan en om mee te werken aan da reconstructie van de toen in deplorabele staat verkerende Wilhelminastraat. Indien liet zo is dat er ten onrechte diensten werden verstrekt, dan moeten wij er toch wel reke ning mede houden dat dit was vóór de tijd van dit college en vóór de tijd van Uw voorzitter. Er is indertijd gezegd door de directeur van gemeentewerken: "wij zullen dat zo en zo doen als jullie bereid zijn daarvoor in de plaats dat en dat te doen". Dat had Uw raad toen zeer snel kunnen verhinderen, maar dat is niet gebeurd. Ik vraag me dus wel af, mijnheer van Dis, of het nu rechtvaardig is en haalbaar om na zoveel jaren tegen deze mensen, waarmee een overeenkomst ge sloten is - niet door Uw raad, dat geef ik toe - rauwelijks opeens te zeggen: "nu eenmaal de toestand bestendigd is in de Wilhelminastraat, nu moet het tege lijk maar ophouden". Dat het college intussen zover met U kan meegaan en zeer gehorig is en gevoelig voor Uw argumenten, dat moge blijken uit de slotzin van de brief aan U gericht op 23 april 1963, waarin staat dat wij al het mogelijke doen om tot een toestand, die ook voor U alleszins bevredigend is, terug te keren. De lieer van Dis: Mijnheer de voorzitter, ik heb in de vorige raadsvergadering gevraagd, of het onderhoud dat de gemeente aan die tuintjes doet, door een raadsbesluit is gedekt. Die vergadering is twee maanden geleden gehouden. Wat betreft Uw antwoord - nu ongeveer een jaar geleden - mijnheer de voorzitter, dat was geen antwoord. Ik heb die brief bij de sprookjes van Andersen gerangschikt, want meer was het niet. En ik heb er opgezet: antwoord van jurist, of antwoord van een meester in de rechten of antwoord van een meester in de fantasie. Want werkelijk mijnheer de voorzitter, het was geen antwoord. En wat betreft de tuin tjes in de Wilhelminastraat, U zit daar een lans te breken voor de vorige di recteur gemeentewerken, die tenslotte dikwijls op de stoel van het college ging zitten, zonder dat het college er erg in had en de raad er van op de hoogte was. De tuintjes voor de woningen van de Christelijke Woningbouwstichting "West- Brabant" die liggen toch niet in dc Wilhelminastraat? Ik blijf bij mijn verzoek, mijnheer de voorzitter en ik wil een concreet antwoord op mijn vraag of de dienstverlening aan derden "om niet" gedekt is door een raadsbesluit, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten. Ik vraag U om binnen drie weken hierop te willen antwoorden. Heb ik dit binnen 4 weken, dan zou ik daar geen bezwaar tegen maken, maar ik zou het op hoge prijs stel len, wanneer U nu concreet "ja" of "neen" liet horen. De_voorzitterDank U zeer, mijnheer van Dis. Wat betreft het opstellen van het rapport van 11 mei 1967,dat U dat rangschikt onder de sprookjes van Andersen, dat is Uw zaak, maar ik vind het niet juist van U dat U dit ons thans zegt. Indien U het rapport toeschrijft aan het brein van een meester in de fantasie of van welke andere faculteit dan ook, wil ik U die illusie niet ontnemen, omdat de financiële zijde nooit mijn sterkste is geweest. Voor het opstellen van zulke stukken is gelukkig nog een ambtelijk apparaat aan wezig, wat niet wegneemt dat ik er helemaal achter sta mijnheer van Dis.

Raadsnotulen

Fijnaart en Heijningen: 1934-1995 | 1968 | | pagina 36