- 23 -
verdagen tot een moment waarop we zeggen nu is het misschien wel minder
ingewikkeld. We moeten het doen als het zich aandient, als het aan de
orde is.
De voorzitter; Wij hehhen in het begeleidend schrijven gezegd, dat we dit
zouden doen. Ik zeg dus uitdrukkelijk,dat dit ons niet ontgaan is en dat
we dus zo spoedig mogelijk voor gemeente-eigendommen, zoals gymnastiek
lokalen - ons leek dit een zeer goed voorbeeld - maar dat sluit de
rest niet uit, met een voorstel zullen komen. Ik heb dat mijnheer van
Dis ook gezegd. U moet ook zo wijs zijn, dat zal het komende jaar blij
ken, nu niet ineens alles te willen doen, dat zou ook weer onrust kweken
en dat zou ook niet juist zijn.
De heer van Diss Mijnheer de voorzitter, mag ik er nog even op terug
komen?
De voorzitters Dat is het laatste mijnheer van Dis.
De heor van Diss Elk punt kan men langs twee kanten benaderen met argu
menten. Het zwaarste argument is hier wel het grote verschil tussen in
komsten en uitgaven van het sportterreinjf9.400,uitgeven en
f. 1.300,ontvangsten,dat zijn geen evenredige getallen.
De voorzitters Ik ben dat met U eens. Mag ik nog een ander voorbeeld
noemen? Als een stad op zijn begroting heeft een stedelijk orkest of een
stedelijke schouwburg - we zijn geen stad, dat weet ik - dan zult U voor
het feit staan, dat U tegenover een overweldigende uitgavenpost practisch
geen inkomsten ziet. Ik zeg dit niet om U af te wimpelen, ik wil al
leen zeggen,dat niet zonder meer het principe opgaat,dat tegenover een
uitgavenpost precies dezelfde inkomstenpost staat. Laten we nu de dis
cussie sluiten. Ik hoop dat het U duidelijk is geworden, We zullen het
goed nagaan.
De heer van Dis: Hoofdstuk IX, volgnummer 169s "Van particuliere ont
vangen rampgelden".
De voorzitter; Ja mijnheer van Dis, dat is een hele moeilijke vraag. Dat
is iets dat zich heeft afgespeeld, voordat ik hier kwam.Behalve Uw stem
zijn er verder geen stemmen geweest die hebben aangedrongen op opening
van deze ramparchieven, letterlijk en figuurlijk. Ik weet niet of het
wijs is om daar in 1966 nog op terug te komen. Ik weet wel, mijnheer van
Dis, dat er advies gevraagd is aan Professor Simons, dat is al jaren ge
leden gebeurd. Ik heb vergeefs geprobeerd inzicht in deze zaak te ver
krijgen. Maar waar deze hooggeleerde heer er kennelijk ook niet uitgoko-
men is, acht ik me een klein beetje verontschuldigd het ook niet te kun
nen. U hebt een naam genoemd, dat is niet juist. De naam is wel juist,
maar er zijn ook andere namen.
De heer van Diss Heen mijnheer de voorzitter, dat die Professor hier niet
uit kon komen, kan misschien hier in zitten, dat.die man niet goed geïn
formeerd is geweest. Er is aan een gedeelte van de mensen een renteloos
voorschot op de eventuele schade, die ze zouden hebben, gegeven, maar
er is aan één man dat renteloos voorschot niet gegeven. Die heeft een le
ning aangegaan met het comité, dat er zat om die gelden te beheren.
Dat is de heer Bras, die heeft f. 3.000,geleend tegen een vast per
centage. Hij heeft ook eenmaal de rente betaald en nadien niet meer. Er
is een schuldbekentenis van, dus ik zou zo zeggen mijnheer de voorzitter:
"het is zo eenvoudig mogelijk".
De voorzitter: Mijnheer van Dis, ik vind het geen prettige zaak.
De heer van Dis: De naam is tenslotte van belang.
De voorzitter: Hij gaat ook echt niet onder de tafel. Ik wil hier zelf
niet veel over zeggen en ik kan niet veel wijsheid aan Uw woordentoevoe—
gen. Ik geloof dat het ook niet prettig is, dat hier een persoonlijke
naam wordt genoemd. Dat is ook weer geen bezwaar, maar het is niet prettig.