- 2 -
7. Vaststelling gemeentebegroting 1967 en "begroting woninggrondbedri.if 1967
en verzoek om verhoging van de uitkering uit het gemeentefonds.
De voorzitters Mejuffrouw, Mijne Heren,
Alvorens ik naar aanleiding van Uw eventuele vragen mogelijk nader
in zal gaan op de voor U liggende gemeente-begroting 1967* wil ik in het
kort een paar dingen zeggen, Niet over het beleid in zijn geheel, maar
over de financiële positie van de gemeente. Over het eerste punt hoop ik
in de eerste vergadering van 1967 een paar opmerkingen te maken.
Het tekort op de begroting is, zoals U hebt gezien, met ruim
f. 31.000,- en misschien met f, 34.000,- verminderd. Natuurlijk is
dat gunstiger dan een verder oplopend tekort. Wij zijn er in geslaagd
de tering iots beter naar de nering te zetten.
Van een gezonde situatie - een sluitende of nagenoeg sluitende be
groting - is evenwel nog geen sprake. Ook als wij in de loop van het
komende jaar dié meer-inkomsten verkrijgen, die wij in het de begroting
begeleidende schrijven noemden, - en wij zullen zeker niet te lang wach
ten U zulke voorstellen te doen - blijft een fors begrotingstekortDe
reden ligt, zoals ik ook vorig jaar opmerkte, grotendeels buiten onze
macht. De Wet Financiële Verhoudingen 1960 regelt onze inkomsten, de Wet
Kapitaaluitgaven Publiekrechtelijke Lichamen (1963) legt door middel van
de centrale financiering sinds 1 december 1965 onze uitgaven aan banden.
Dit systeem, dat veel van de verantwoordelijkheid voor inkomsten en uit
gaven aan de gemeente onttrekt, is niet de beste stimulans en niet de
beste mogelijkheid voor die gemeente om inkomsten en uitgaven in evenwicht
te houden. Natuurlijk is dit systeem, dat hoofdzakelijk, maar niet alleen
in de twee genoemde wetten is belichaamd, er niet voor niets. Het is een
noodzakelijk wapen in handen der Rijksoverheid om de aanzienlijke en steeds
toenemende gemeentelijke investeringen enigszins in de hand te houden en om
de inkomsten zo billijk mogelijk te verdelen.
In 1959 bedroegon de gezamenlijke gemeentelijke investeringen 1.301 min,
en in 1964 2.861 min.
Hoe moeilijk vooral het eerste is, werd ons de laatste dagen vanuit
Den Haag weer duidelijk of misschien in het geheel niet duidelijk. Dit
systeem wensen af te schaffen, zou dus irreëel zijn. Correcties er op zouden
ons inziens wel mogelijk zijn. Een enkel voorbeeld. Bij de uitkering van het
gemeentefonds wordt ten onzent geen rekening gehouden met onze extra kapi-
taalslast in verband met het industrieterrein. Ook een verfijning in ander
opzicht voor dit buitengewone "buitengemeentelijke" regionale werk, b.v. in
de vorm van een subsidie, bleef tot nu toe afwezig. De Wet Financiële Ver
houdingen biedt kennelijk deze verfijningsmogelijkheid niet. Dit zou moge
lijk moeten zijn. Ik kom daar in januari zeker op terug.
De huren van onze woningwetwoningen zouden in sommige gevallen hoger
kunnen zijn. De mogelijkheid door eigen aanpassing van deze huren een deel
van de niet geaccepteerde, nu op de gewone dienst drukkende grondkosten
krijgen, is niet aanwezig. Voor een bepaald project, zouden Raad en
inwoners misschien een extra doelgerichte belasting willen opbrengen; ook
deze mogelijkheid is er niet. De gemeente is zodoende als neringdoende rijp
voor een ontwikkelings- en saneringsfonds. Ook de centrale financiering kan
onbillijk werken. Men denke hier slechts aan de gemeente, die financieel
wél in staat is een schuld aan te gaan, maar haar mogelijkheid daartoe
evenmin kan verwerkelijken.