-Im
ogen blijven zitten, die in de toekomst toch regelmatig bijgestuurd
zullen moeten worden. Het is beslist niet zo, dat wij thans iets nieuws
uitgevonden hebben. Een dergelijke opsporingsambtenaar is hier te lande
al vele jaren werkzaam. Onlangs is in "De Stem" nog een artikel opge
nomen geweest over de handel en wandel van een opsporingsambtenaar in
Oost Brabant. Hij is het er niet mee eens, dat het college naar aan
leiding van enkele geuite bezwaren van de zijde van de plaatselijke
afdeling van de Partij van de Arbeid, dit voorstel terugneemt. Dit
acht hij een disregarding (verontachtzaming) van de raad.
De voorzitter zegt, dat het college andere overwegingen heeft voor het
aanhouden van dit agendapunt dan wethouder Vermeulen. Het is van oor
deel, dat het verstandig is om o.m. duidelijkheid te verkrijgen over
het feit, dat de begeleidingscommissie in staat wordt gesteld om het
werk van de onderzoeksambtenaren te begeleiden en zo nodig bij te
sturen. Nadat bekend is of de gemeente Breda hiermee accoord gaat,
kan de raad hierover pas het juiste besluit nemen. Wethouder Vermeulen
heeft bovendien nog andere redenen waarom hij van mening is, dat deze
zaak dient te worden uitgesteld. Het is niet zo, dat de rest van het
college zich schaart achter datgene, dat wethouder Vermeulen daarover
heeft menen te moeten meedelen.
De heer Fransen zegt dit anders begrepen te hebben en biedt daarvoor
zijn excuus aan. Toch staat zijn fractie achter het voorstel van de
heer Quaijtaal om het voorstel in deze vergadering te behandelen.
De heer Breugelmans zegt van oordeel te zijn, dat het al dan niet
toekennen van de opsporingsbevoegdheid bij de Partij van de Arbeid
het addertje is, dat onder het gras zit.
Mevrouw van Bezooijen zegt het ook eens te zijn met de opmerkingen
van de heer Quaijtaal. Zij merkt echter op, dat het voorstel gedateerd
is op 11 januari. Thans is het 30 januari en zij acht het onwaarschijn
lijk, dat in die tussentijd er geen mogelijkheid is geweest om terzake
contact op te nemen met de gemeente Breda. Zij dringt nogmaals aan op
de nodige spoed.
De heer Geerts vraagt toch nog aandacht voor de argumenten van zijn
fractie. Uit het cijfermateriaal kan niet aangetoond worden, dat deze
opsporingsambtenaren noodzakelijk zijn. Hij vreest, dat door het in
dienst stellen van deze mensen er meer leed wordt toegebracht dan het
onderzoek resultaten zal hebben. Het ontbreken van de taakomschrijving
en de richtlijnen voor deze ambtenaren acht spreker ook een maiko. Er
moet een duidelijke begrenzing van de mogelijkheden worden vastgesteld
om te voorkomen, dat onevenredig leed wordt toegebracht.
De heer Lucassen schaart zich ook achter het voorstel van de heer
Quaijtaal en vraagt om de nodige spoed.
De heer Aerts sluit zich ook aan bij de opmerkingen van mevrouw van
Bezooijen en het voorstel van de heer Quaijtaal. Door een juiste taak
omschrijving zal onnodig leed voorkomen moeten worden.
Tenslotte zegt de heer P. Luijkx, dat zijn fractie zich ook aansluit
bij de woorden van de heer Quaijtaal.
Wethouder Vermeulen zegt, dat uit de gemaakte opmerkingen blijkt, dat
er een verschil van taxatie is gebleven. Spreker blijft vasthouden
aan het vooraf verkrijgen van meer zekerheden.
De heer Quaijtaal zegt, dat het hem bevreemdt, dat de taakstelling
van de betrokken ambtenaren en de begeleidingscommissie niet eerder
aan de orde is gesteld. De zaak is al meerderemalen in de commissie
sociale zaken besproken geweest. Er is toen gesteld, dat de begeleidings-
comissie zou moeten bestaan uit vak- of praktijkmensen en bestuurders
en die zouden dan de taakstelling van de onderzoeksambtenaren moeten
opstellen