- 158 - C.R.M. komen uitsluitend verzoeken in janmerking voor rijkssubsidie met betrekking tot situaties van maatschappelijke achterstand in de zgn. lO groeikernen en dan nog alleen wanneer het voorzieningenpakket duidelijk is achtergebleven. De minister is van mening, dat deze situatie zich in onze gemeente niet voordoet. Naast het verzoek inzake de buurt-opbouwwerka: zijn ook afgewezen de verzoeken voor aanstelling van de tweede jeugdleider ten behoeve van de stichting De Nobelaer alsmede de vierde maatschappelijk werkwr t.b.v. het K.M.C. Met het oog op de begrotingspositie kunnen slechts twee van de drie bedoelde welzijnsfunctionarissen volledig bekostigd worden door de gemeente. Wij hebben ons beraden over de te stellen prioriteiten en zijn tot de conclusie gekomen, dat naast de tweede jeugdwerker -waarvoor reeds in een vroegtijdig stadium toezeggingen zijn gedaan om de stichting De Nobelaer- de keuze moest vallen op de subsidiëring van de vierde maatschappelijk werker, omdat door de problematiek, waarmee het K.M.C. momenteel wordt geconfronteerd, een vierde kracht niet langer kan worden gemist. De problematiek is o.a. een gevolg van het verschuiven van gespecificeerd maatschappelijk werk naar het algemeen maatschappelijk werk en de problemen met betrekking tot de buitenlandse werknemers en de integratie van de rijksgenoten. Het niet toestaan van de aanstelling van een vierde maatschappelijk werker zou het voortbestaan en functioneren van het bestaande maatschappelijk werk in hoge mate in gevaar brengen. Wij hebben danook in deze geen andere beslissing kunnen nemen en wij betreuren het, dat door het uitblijven van rijkssubsidie het voeren van een optimaal welzijnsbeleid ten zeerste wordt bemoeilijkt. Wij zullen ervoor blijven ijveren op zo kort mogelijke termijn de nodige toezeg gingen van het rijk te verkrijgen. Overigens zijn wij van mening, dat de gemeenschap meer is gebaat met een goed functionerend jeugd- en maatschappelijk werk dan wel met een minder goed functionerend jeugd-, maatschappelijk en opbouwwerk. Onze beslissing in deze is overigens genomen na uitvoerig overleg met het provinciaal bureau van C.R.M. en het bestuur van het K.M.C. Ons college is wel bereid om subsidiëring van een opbouwwerker nader in overweging te nemen op het moment dat C.R.M. of de 2e jeugdleider of de 4e maatschappelijk werker in het subsidiaire vlak mede voor haar rekening neemt. In dat geval komen er n.l. extra middelen vrij. Voor het opbouwwerk zal dan wel een eigen organisatiestructuur moeten worden opgezet omdat dit los gekoppeld moet worden van het algemeen maatschappelijk werk. Vraag 86. De frantie Progressieve Combinatie blijft van mening, dat de hondenbelasting niet in de onroerend-goedbelasting moet worden ver disconteerd. Ook de Werknemerspartij blijft bezwaren houden tegen het feit, dat de opbrengst van de hondenbelasting in de onroerendgoed- belasting is opgenomen. Antwoord Met de invoering van de onroerend-goedbelasting is het gehele gemeente lijke belastinggebied "schoongemaakt". Mede op aandrang vanuit uw raad is ook de hondenbelasting afgeschaft. De financiële mogelijkheid hiertoe ontstond door het toevloeien van de "rijksopcenten personele belasting en grondbelasting" in de gemeentekas. Bovendien was het ook principieel juist, dat de hondenbelasting afgeschaft werd, omdat met de afschaffing van alle overige algemene belastingen moeilijk de hondenbelasting -zijnde ook een algemene belasting- in stand gehouden kon worden. Wij zien niet in waarom voor de algemene voorzieningen van de gemeen te extra betaald moet worden, met name door de houders van honden, terwijl toch de niet-hondenbezitters in gelijke mate van die algemene voorzie ningen profiteren. De onlustgevoelens wegens overlast welke -vaak terecht- bij niet-hondenbezitters leven worden niet weggenomen door de heffing van hondenbelasting. Ook het aantal honden wordt er niet door verminderd, terwijl de mogelijke overlast van honden even groot blijft.

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1976 | | pagina 303